Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1
Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Wat wil je kopen?
Paragraaf 1.1
Bedragen noteren en gemiddelde berekenen
Slide 1 - Diapositive
Planning
Terug blik vorige les
Uitleg
Zelfstandig werken
Nabespreken
Slide 2 - Diapositive
Wat is een huis voor een behoefte?
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften
Slide 3 - Quiz
Wat is een consument?
A
Iemand die goederen maakt
B
Iemand die goederen en diensten koopt
C
Iemand die werkt voor geld
D
Iemand die vrijwilligerswerk doet
Slide 4 - Quiz
Wat is consumeren?
A
Zelf een taart bakken.
B
Je behoefte vervullen door iets te kopen.
C
Een verzekering afsluiten.
D
Een sprookje vertellen.
Slide 5 - Quiz
Je koopt een nieuwe iPhone, wat doe je nu?
A
Behoefte
B
Consumeren
C
Produceren
Slide 6 - Quiz
Reisbureau Atlantis levert
A
Goederen
B
Diensten
C
Goederen en diensten
Slide 7 - Quiz
Goederen
Diensten
Slide 8 - Question de remorquage
Wat zijn goederen?
A
Tastbare producten
B
NIET tastbare producten
Slide 9 - Quiz
Welk product hoort niet bij luxe goederen?
A
Broek
B
Ring
C
Horloge
D
Oorbellen
Slide 10 - Quiz
Wat zijn goederen?
A
Fiets
B
Winkelbediende
C
Telefoniste
D
Pakken melk
Slide 11 - Quiz
Je volgt autorijles. Valt dit onder goederen of diensten?
A
Goederen
B
Diensten
Slide 12 - Quiz
Het kopen van goederen of diensten om in je behoeften te voorzien, noemen we...
A
Zelfvoorziening
B
Consument
C
Consumeren
D
Basisbehoefte
Slide 13 - Quiz
Gemiddelde berekenen
Het totaal : het aantal
Slide 14 - Diapositive
Afronden bij economie
Afronden van geld: altijd 2 decimalen.
Afronden van procenten: 1 decimaal.
Afronden mensen, dagen, etc.: heel getal.
Tenzij er anders gevraagd wordt.
Slide 15 - Diapositive
Hoe rond je af?
Als je een getal moet afronden, let dan alleen op het eerstecijfer dat je weglaat. Als dat cijfer lager is dan 5, rond je naar beneden af. Is dat cijfer 5 of hoger, rond je omhoog af.
Slide 16 - Diapositive
Geld noteren
Een geldbedrag noteer je altijd met twee decimalen.
(2 cijfers na de komma)
Bijvoorbeeld: €2,99
Als een product €2,00 kost, mag je de twee nullen weglaten -> €2
Klik Hier!
Klik hier!
Klik hier!
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Vidéo
voorbeeld 1
93 : 16 = 5,8125
Afgerond op twee decimaal ( 2 cijfers achter de komma)
93 : 16 = 5,81.
In dit geval laat je alle cijfers na de 1 weg, omdat het eerste getal na de 1 kleiner is dan 5.
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Vidéo
voorbeeld 2
62 : 9 = 6,888888... (een eindeloze reeks achten)
Afgerond op twee cijfers achter de komma:
62 : 9 = 6,89
In dit geval laat je alles na de tweede 8 weg. Omdat het eerstvolgende cijfer een 8 is, moet je het getal naar boven afronden.
Slide 21 - Diapositive
Bereken het gemiddelde
Het totaal : het aantal
Slide 22 - Diapositive
Gemiddelde
9,2+8,6+8+8,6
delen door
= 34,4 / 4
= 8,6
dus totaal/ aantal
Slide 23 - Diapositive
Hans gaat boodschappen doen en koopt vier artikelen. Een van €2,00 €3,00 €1,50 en €1,50. Wat kost een artikel gemiddeld?
A
€2,00
B
€2,17
C
€1,63
D
€1,30
Slide 24 - Quiz
Afronden op één cijfer achter de komma. 5,579 wordt ...
A
5,5
B
5,6
C
5,55
D
5,7
Slide 25 - Quiz
Afronden op twee cijfers achter de komma. 4,5799 wordt ...
A
4,57
B
4,59
C
4,56
D
4,58
Slide 26 - Quiz
Afronden op hele getallen. 15,49 wordt ...
A
16
B
15
C
15,5
D
15,4
Slide 27 - Quiz
Hans gaat boodschappen doen en koopt vier artikelen voor € 2 + € 3 + € 1,50 + € 1,50. Wat kost een artikel gemiddeld?