5.12 bijwoord

Bespreken opdracht 1 van 5.10
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Bespreken opdracht 1 van 5.10

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Redekundig ontleden
Woordsoorten: 
Bijwoord

Slide 4 - Diapositive

Lesdoelen

Grammatica woordsoorten: 


- Je weet wat een bijwoord is.

- Je kunt het bijwoord in een zin benoemen:
 
     

Slide 5 - Diapositive

Wat is het verschil tussen 'snel' en 'snelle' op de volgende slide?

Slide 6 - Diapositive

De marathonloper rent snel naar de finish.
De snelle marathonloper finisht.

Slide 7 - Diapositive

Wat is het verschil tussen 'snel' en 'snelle'?

Slide 8 - Question ouverte

De marathonloper rent snel naar de finish.
De snelle marathonloper finisht.
Snel zegt iets over het werkwoord 'rent.'  Het woord snel geeft aan hoe snel de marathonloper rent. 
Tekst
Snelle zegt iets over het zelfstandig naamwoord marathonloper.  

Slide 9 - Diapositive

Aantekening: bijwoord
Het bijwoord:

- zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of         over een ander bijwoord.

- geeft een tijd aan

- geeft een plaats aan

- geeft een ontkenning of bevestiging aan.


Slide 10 - Diapositive

Een bijwoord zegt iets over een werkwoord
Hij typt snel een berichtje.

Max Verstappen kwam erg hard aanrijden.

Slide 11 - Diapositive

Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord.
Dat is een erg mooi boek!

Calvijn is een heel klein schooltje.




Slide 12 - Diapositive

Een bijwoord zegt iets over een ander bijwoord.
Dat is een heel erg mooi boek!

In mijn vrije tijd kijk ik onwijs leuke series.

Slide 13 - Diapositive

Een bijwoord geeft een tijd aan. 
Nu wil ik een koekje!

Het huiswerk van morgen is...

Slide 14 - Diapositive

Een bijwoord geeft een plaats aan.
Onderweg is een goed moment.

Ergens in Nederland kun je een schat vinden.

Hij is hier geboren. 

Slide 15 - Diapositive

Een bijwoord geeft een ontkenning of bevestiging aan
.
Ik vind het niet leuk.
Ik vond het geen leuk feestje.
Ik vind het wel een leuk feestje.

Slide 16 - Diapositive

Werkwoord
De zon schijnt fel.
Bijvoeglijk naamwoord
Dat is een heel groene boom.
Ander bijwoord
In het kanaal zit heel erg koud water.
Tijd
's Middags ging Julia winkelen.
Plaats
Daar kun je heerlijk shoppen!
Ontkenning
De tijd tikt niet door.

Slide 17 - Diapositive

zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
bijwoord
Donker
rode
auto

Slide 18 - Question de remorquage

Sleep het bijwoord uit de zin. 
bijwoord
Ze 
komt
hopelijk
naar
het
feest.

Slide 19 - Question de remorquage

Sleep de twee bijwoorden uit de zin. 
bijwoord
Hij 
krijgt
natuurlijk
altijd
de
schuld. 

Slide 20 - Question de remorquage

Benoem het bijwoord.
Hij vindt dit een heel mooie auto.
A
dit
B
heel
C
mooie
D
auto

Slide 21 - Quiz

Benoem het bijwoord.
Misschien kom ik naar het feest.
A
Misschien
B
ik
C
naar
D
feest

Slide 22 - Quiz

Benoem het bijwoord.
Ik heb dit weekend lang uitgeslapen.
A
weekend
B
lang
C
dit
D
uitgeslapen

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Lien

Slide 25 - Lien

Aan het werk!
5.10: havo: 1, 2, 4 en 5
          vwo: 1, 2, 3, 4 en 5
5.12: havo: 1, 2, 3 en 5
          vwo: 1, 2, 3, 4 en 5

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

Slide 28 - Lien

Slide 29 - Lien