Les 13

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Heute:

-Seite 52, 53 machen

-Wiederholung

Wat zijn werkwoorden?

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iemand doet of wat er gebeurt. Bijvoorbeeld: lopen, fietsen, spelen.

Leg kort uit wat werkwoorden zijn en geef enkele voorbeelden.

Haben & Sein

Haben betekent 'hebben' en sein betekent 'zijn'.

Leg uit wat de werkwoorden 'haben' en 'sein' betekenen.

Haben & Sein: Voorbeeld

Ich habe ein Auto. (Ik heb een auto.)
Du bist groß. (Jij bent groot.)

Geef een voorbeeld van een zin met 'haben' en een voorbeeld van een zin met 'sein'.

Oefenen met Haben & Sein

Maak zinnen met de werkwoorden 'haben' en 'sein'.

Laat de leerlingen in tweetallen of individueel oefenen met het maken van zinnen met de werkwoorden 'haben' en 'sein'.

Haben & Sein: Oefening

Vul de juiste vorm van 'haben' of 'sein' in.
Ich ___ ein Haus.
Du ___ groß.

Laat de leerlingen individueel of in tweetallen de oefening maken.

Haben & Sein: 

Welk werkwoord past in de zin?
Ich ___ ein Hund. (hebben/zijn)
Du ___ müde (moe). (hebben/zijn)

Maak een quiz en gebruik enkele zinnen waarin de leerlingen moeten kiezen tussen 'haben' en 'sein'.

Haben & Sein: 

Ich habe (ik heb)
Du hast (jij hebt)
Er/sie/es hat (hij/zij/het heeft)

Ich bin (ik ben)
Du bist (jij bent)
Er/sie/es ist (hij/zij/het is)

Laat de leerlingen de werkwoorden in de presentatie zien. Bespreek de vervoegingen van de werkwoorden.

Wie

Wat

Waar vandaan

Hoe

Waar

Waarom

wer

wo

wie

was

woher

Warum

.... heißt du?

..... ist deine Telefonnummer?

.... bleibst du nicht?

.... bist du?

..... wohnst du?

Wo

Warum

Was

Wie

Wer

.......... ist das? (Peter)

1. Wie
2. Wer
3. Wo
4. Woher

Welk vraagwoord hoort bij de zin:
...... heißt dein Lehrer?

1. Wie
2. Wer
3. Wann
4. Wo

Welk vraagwoord hoort bij de zin:
...... gehst du nach Hause?

1. Wo
2. Wann
3. Wer
4. Wie

Welk vraagwoord hoort bij de zin:

...... liegt Hamburg? Im Norden.

1. Wann
2. Wer
3. Wie
4. Wo

het persoonlijk voornaamwoord

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie

Sie

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'het' in het Duits.

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'jij' in het Duits.

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'wij' in het Duits.

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'ze' (meervoud) in het Duits.

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'ze' (enkelvoud) in het Duits.

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'hij' in het Duits.

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'jullie' in het Duits.

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'u' (enkelvoud) in het Duits.

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je das Buch vervangen?

1. er
2. sie
3. es
4. Sie

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je der Wagen vervangen?

1. er
2. sie
3. es
4. Sie

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je die Familie vervangen?

1. er
2. sie
3. es
4. Sie

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je die Kinder vervangen?

1. er
2. sie
3. es
4. Sie