5.4- Ecologie: Aanpassingen bij dieren

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Inleiding
Dieren zijn meestal goed aangepast hun leefomgeving.
Ze hebben bijzondere eigenschappen om te kunnen overleven.
De aanpassingen verschillen per soort.

Slide 4 - Diapositive

 Aanpassingen bij dieren
Organismen zijn op veel manieren aangepast aan het milieu (leefomgeving).

Een ijsbeer heeft een dikke vacht tegen de kou en scherpe klauwen om zeehonden te vangen.

Een boomkikker is groen en valt daardoor niet op. Zo kan hij goed insecten vangen en zien roofdieren hem niet gemakkelijk.

Samen maken: opdr. 1. blz. 115

Slide 5 - Diapositive

Welke aanpassingen hebben waterdieren?

Slide 6 - Diapositive

4 aanpassingen van waterdieren:
1. Met de kieuwen halen ze zuurstof uit water.
2. De vinnen gebruikt een vis bij het zwemmen. De vis zwemt vooral met zijn staartvin. Met de andere vinnen houdt hij zich rechtop.
3. De huid van een vis is vaak bedekt met schubben en een laag slijm. Hierdoor is de huid heel glad. Glijdt makkelijker door water.
4. De lichaamsvorm van een vis is gestroomlijnd om makkelijker door water te zwemmen. Ook vogels en zoogdieren die in het water leven, zijn gestroomlijnd.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

 Aanpassingen bij dieren
Een zwaar voorwerp optillen gaat onder water gemakkelijker dan op het land. Dat komt doordat het water 'helpt met dragen'. Je lichaam dragen op het land is dus zwaarder dan het lichaam dragen onder water.

Daarom hebben veel landdieren stevige poten en een zwaarder skelet.

Slide 9 - Diapositive

5.4 Aanpassingen bij dieren
Landzoogdieren lopen op verschillende manieren. Je kunt ze in 3 groepen verdelen:
- zoolganger
- teenganger
- hoefganger

Slide 10 - Diapositive

Een zoolganger loopt op de hele voetzool.
Hierdoor ontstaat een beter evenwicht.
Ook zakt een zoolganger hierdoor niet snel weg in een zachte bodem.

Slide 11 - Diapositive

Een teenganger loopt op de tenen.

Hierdoor kan een teenganger snel lopen.

Slide 12 - Diapositive

Een hoefganger loopt op de toppen van de tenen.

De teen is bedekt met een hoef.
Een hoefganger kan nog sneller lopen (harde grond).
5.02

Slide 13 - Diapositive

Ook bij vogels zijn de poten aangepast aan hun omgeving en gedrag.

Kijk maar op de volgende dia en blz. 121.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

ook snavels zijn aangepast: 

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

3 juni: Proefwerk Thema 5 BS 1 t/m BS 6

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo