grammatica zinsdelen: meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp 
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Meewerkend voorwerp 

Slide 1 - Diapositive

Wat weet je aan het einde van de les?
  • Je weet wat een meewerkend voorwerp is 
  • Je kan een meewerkend voorwerp in de zin benoemen. 

Slide 2 - Diapositive

Wat weten we tot nu toe? 
zinsdelen 
persoonsvorm 
onderwerp 
werkwoordelijk gezegde 
lijdend voorwerp 

Slide 3 - Diapositive

Stap 1:
Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 4 - Question ouverte

Stap 2:
Hoe vind je het onderwerp?

Slide 5 - Question ouverte

Stap 3:
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Question ouverte

Stap 4:
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 7 - Question ouverte

meewerkend voorwerp

Slide 8 - Carte mentale

Het meewerkend voorwerp 
Geeft aan voor wie iets bestemd is 
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Even checken...
Heb je het begrepen? 

Slide 11 - Diapositive

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 12 - Quiz

Als er geen meewerkend voorwerp is kan er wel een lijdend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Als er geen lijdend voorwerp is kan er wel een meewerkend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Dan gaan we nu oefenen! 

Slide 15 - Diapositive

Wat is de pv?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
verdwaalde
B
toerist
C
vroeg
D
de weg

Slide 16 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 17 - Quiz

Wat is het wg?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
zongen een vrolijk welkomstlied
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen

Slide 18 - Quiz

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 19 - Quiz

Wat de pv?
De stad Amersfoort doneert de speeltuinvereniging jaarlijks subsidie.
A
doneert subsidie
B
doneert
C
de stad Amersfoort
D
jaarlijk

Slide 20 - Quiz

Wat is het lv?
De stad doneert de speeltuinvereniging jaarlijks subsidie.
A
jaarlijks subsidie
B
subsidie
C
doneert
D
de stad

Slide 21 - Quiz

Wat is het ow?
Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille

Slide 22 - Quiz

Wat is het mv?
Elke woensdag geeft Nienke de plantjes op haar kamer water.
A
Nienke
B
woensdag
C
op haar kamer
D
de plantjes

Slide 23 - Quiz

Wat is de pv?
Wie zal jullie dit voorstel gaan toelichten?
A
gaan
B
wie
C
zal
D
toelichten

Slide 24 - Quiz

Nog even om te controleren... 

Slide 25 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm?
Kies het beste antwoord.
A
vraagproef
B
vraagproef en getalproef
C
getalproef en tijdproef
D
getalproef

Slide 26 - Quiz

Benoem de kenmerken van een werkwoordelijk gezegde.

Slide 27 - Carte mentale

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

Alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel.
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quiz

Benoem voegwoorden

Slide 31 - Carte mentale

Waarvoor gebruik je voegwoorden?

Slide 32 - Question ouverte

Kevin (houden-tt) graag zijn muts op.

Slide 33 - Question ouverte

De mentor (hoesten-vt) veel tijdens de les.

Slide 34 - Question ouverte

De mentor (zingen-vt) erg vals.

Slide 35 - Question ouverte

De meiden uit klas 2K1 (rillen-vt) van de kou.

Slide 36 - Question ouverte

De leerling (melden-tt) zich bij BLZ.

Slide 37 - Question ouverte

De mentor heeft in Hummelo (wonen)

Slide 38 - Question ouverte

De leerling heeft de bal (vangen).

Slide 39 - Question ouverte

Lesdoelen 
Je weet wat een meewerkend voorwerp is 
Je kan een meewerkend voorwerp in de zin benoemen. 

Slide 40 - Diapositive