H3 Woche 51

Herzlich willkommen
Woche 51
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herzlich willkommen
Woche 51

Slide 1 - Diapositive

Die Planung
- Video über Weihnachten
- Naamvallen: Aufgabe 9 & 10
- Eselsbrücke > Kreative Aufgabe

Slide 2 - Diapositive

Kurzes Video über Weihnachten
Beantworte die Fragen!

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Naamvallen
1. Naamval = 

3. Naamval =

4. Naamval =

Slide 5 - Diapositive

Der- und ein-Gruppe
Der-Gruppe: bepaalde lidwoorden  = der, die, das etc. + dies- (deze), jed- (ieder), jen- (die), manch- (sommige), solch- (zulke), welch- (welke), all- (alle)

Ein-Gruppe: onbepaalde lidwoorden + de bezittelijke voornaamwoorden = mein- (mijn), dein- (jouw), sein- (zijn), ihr- (haar), unser- (onze), euer- (jullie), ihr- (hun), Ihr- (uw)

Slide 6 - Diapositive

Hoe bepaal je de naamval?
V - voorzetsel
O - ontleden
N - naamval
G - geslacht
S - systeem (der/ein-Gruppe)
U - uitgang

Slide 7 - Diapositive

Der-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1 Nominativ
der 
Mann
die
Frau
das 
Kind
die
Kinder
3 Dativ
dem
Mann
der 
Frau
dem 
Kind
den
Kindern
4 Akkusativ
den 
Mann
die 
Frau
das
Kind
die
Kinder

Slide 8 - Diapositive

Ein-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1 Nominativ
ein 
Mann
ein-e
Frau
ein 
Kind
kein-e
Kinder
3 Dativ
ein-em
Mann
ein-er 
Frau
ein-em 
Kind
kein-en
Kindern
4 Akkusativ
ein-en 
Mann
ein-
Frau
ein
Kind
kein-e
Kinder

Slide 9 - Diapositive

Voorzetsels
Voorzetsels met een vaste naamval:

3e: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber, außer, entgegen

4e: durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang 

Slide 10 - Diapositive

Eselsbrücke
4e naamval: GOUDFEB

3e naamval: ????

Slide 11 - Diapositive

De betekenis
3e naamval:
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
von = van, door
zu = naar (bij personen)

Slide 12 - Diapositive

De betekenis
4e naamval:
durch = door
für = voor
ohne = zonder
um = om
bis = tot
gegen = tegen

Slide 13 - Diapositive

Nu eerst even oefenen
sleep de juiste vertaling naar het juiste voorzetsel

Slide 14 - Diapositive

uit
naar (personen)
van, door
na, naar
bij
sinds
met
von
zu
seit
nach
mit
bei
aus

Slide 15 - Question de remorquage

door
tot
zonder
tegen
om
voor
bis
um
ohne
für
gegen
durch

Slide 16 - Question de remorquage

Geen voorzetsel?
onderwerp = 1e naamval
meewerkend voorwerp = 3e naamval
lijdend voorwerp = 4e naamval

Slide 17 - Diapositive

Bij welk zinsdeel je de 1e naamval?
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 18 - Quiz

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, wanneer gebruik je dan de 3e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 19 - Quiz

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, welk zinsdeel gebruik je dan in de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Der Gruppe
Woorden die als de woorden der/die/das worden vervoegd. Deze worden namelijk in de derde en vierde naamval anders vervoegd.

Slide 21 - Diapositive

Der Gruppe
De woorden in de ein-Gruppe zijn de bezittelijke voornaamwoorden + ein & kein. Weet je ze nog?


Slide 22 - Diapositive

Proefzin stap voor stap
Het gaat om de zin:
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

Slide 23 - Diapositive

Stap 1
Welk woord moet ik vertalen?

Slide 24 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
Mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen

Slide 25 - Quiz

Stap 2
Hoort het woord bij de der- of bij de ein- Gruppe

Slide 26 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 27 - Quiz

Stap 3
Is het zelfstandig naamwoord na het te vertalen woord een der, die of das?

Slide 28 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 29 - Quiz

Stap 4
Staat er een voorzetsel in de zin?

Slide 30 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
nee
B
ja

Slide 31 - Quiz

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Wat is het voorzetsel?
A
mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen

Slide 32 - Quiz

Stap 5
Bij welke naamval hoort dit voorzetsel?

Slide 33 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 34 - Quiz

Stap 6
Wat wordt dan de juiste vertaling van het woord "de"?

(als het goed is kun je via de hotspot de der-Gruppe er bij pakken, maar dit mag ook via je boek)

Slide 35 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Spick-o-thek
A
dem
B
die
C
den
D
der

Slide 36 - Quiz

Stappenplan ten einde
 Om er even mee te oefenen heb ik nog een aantal open vragen waarin je zelf het juiste antwoord in moet typen. Hierbij hoef je geen hoofdletters te gebruiken.

Let op: kijk altijd naar het eerste woord, niet naar het bijvoegelijk naamwoord. Dat doet er niet toe.

Slide 37 - Diapositive

Durch ... (de) Mann habe ich die Prüfungen geschafft.

Slide 38 - Question ouverte

Für ..... (mijn) Sohn habe ich Nachhilfe organisiert

Slide 39 - Question ouverte

Nach ... (de) Schule spiele ich Fußball.

Slide 40 - Question ouverte

Zu .... (mijn) Kinder.. (mv) bin ich immer streng.
Let op, hier moet je ook het znw invullen!

Slide 41 - Question ouverte

Um ... (een) guten Blick (m) zu bekommen brauchen wir eine Übersicht.

Slide 42 - Question ouverte