Der und ein Gruppe stap voor stap

Der und Ein Gruppe
Stap voor stap

Nimmt den Spick-o-thek vor euch
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Der und Ein Gruppe
Stap voor stap

Nimmt den Spick-o-thek vor euch

Slide 1 - Diapositive

Extra uitleg
Deze lesson up biedt jullie extra uitleg over het schema van de naamvallen. Mocht je het hierna nog niet snappen, neem dan alsjeblieft contact met mij op!

Slide 2 - Diapositive

De voorzetsels
Deze staan in de meest linkse kolommen.

aus, bei, mit, nach, seit, von, zu krijgen de 3e naamval
bis, durch, für, gegen, ohne, um krijgen de 4e naamval

Slide 3 - Diapositive

De betekenis
3e naamval:
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
von = van, door
zu = naar (bij personen)

Slide 4 - Diapositive

De betekenis
4e naamval:
durch = door
für = voor
ohne = zonder
um = om
bis = tot
gegen = tegen

Slide 5 - Diapositive

Nu eerst even oefenen
sleep de juiste vertaling naar het juiste voorzetsel

Slide 6 - Diapositive

uit
naar (personen)
van, door
na, naar
bij
sinds
met
von
zu
seit
nach
mit
bei
aus

Slide 7 - Question de remorquage

door
tot
zonder
tegen
om
voor
bis
um
ohne
für
gegen
durch

Slide 8 - Question de remorquage

tot zover de voorzetsels

dan gaan we nu verder met de der en de ein Gruppe op de Spick-o-thek

Slide 9 - Diapositive

Geen voorzetsel?
onderwerp = 1e naamval
meewerkend voorwerp = 3e naamval
lijdend voorwerp = 4e naamval

Slide 10 - Diapositive

Bij welk zinsdeel je de 1e naamval?
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, wanneer gebruik je dan de 3e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 12 - Quiz

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, welk zinsdeel gebruik je dan in de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 13 - Quiz

Der Gruppe
Woorden die als de woorden der/die/das worden vervoegd. Deze worden namelijk in de derde en vierde naamval anders vervoegd.

Slide 14 - Diapositive

Der Gruppe
De woorden in de ein-Gruppe zijn de bezittelijke voornaamwoorden. Weet je ze niet meer? 


Slide 15 - Diapositive

Ein Gruppe
Dit staat ook op je Spick-o-thek. Dit staat onder de geel gemarkeerde woorden recht bovenin en zijn de niet gemarkeerde woorden.

mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr

Slide 16 - Diapositive

Proefzin stap voor stap
Het gaat om de zin:
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

Slide 17 - Diapositive

Stap 1
Welk woord moet ik vertalen?

Slide 18 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
Mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen

Slide 19 - Quiz

Stap 2
Hoort het woord bij de der- of bij de ein- Gruppe

Slide 20 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 21 - Quiz

Stap 3
Is het zelfstandig naamwoord na het te vertalen woord een der, die of das?

Slide 22 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 23 - Quiz

Stap 4
Staat er een voorzetsel in de zin?

Slide 24 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
nee
B
ja

Slide 25 - Quiz

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Wat is het voorzetsel?
A
mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen

Slide 26 - Quiz

Stap 5
Bij welke naamval hoort dit voorzetsel?

Slide 27 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 28 - Quiz

Stap 6
Wat wordt dan de juiste vertaling van het woord "de"?

(als het goed is kun je via de hotspot de der-Gruppe er bij pakken, maar dit mag ook via je boek)

Slide 29 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Spick-o-thek
A
dem
B
die
C
den
D
der

Slide 30 - Quiz

Stappenplan ten einde
 Om er even mee te oefenen heb ik nog een aantal open vragen waarin je zelf het juiste antwoord in moet typen. Hierbij hoef je geen hoofdletters te gebruiken.

Let op: kijk altijd naar het eerste woord, niet naar het bijvoegelijk naamwoord. Dat doet er niet toe.

Slide 31 - Diapositive

Durch ... (de) Mann habe ich die Prüfungen geschafft.

Slide 32 - Question ouverte

Für ..... (mijn) Sohn habe ich Nachhilfe organisiert

Slide 33 - Question ouverte

Nach ... (de) Schule spiele ich Fußball.

Slide 34 - Question ouverte

Zu .... (mijn) Kinder.. (mv) bin ich immer streng.
Let op, hier moet je ook het znw invullen!

Slide 35 - Question ouverte

Um ... (een) guten Blick (m) zu bekommen brauchen wir eine Übersicht.

Slide 36 - Question ouverte

Tot zo ver de Lesson Up
Heb je nog vragen of kom je er niet uit? 

Laat het me weten!

Slide 37 - Diapositive