1.2 Luchtdruk deel 2

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

H2 Het weer

Pak je chromebook er bij en meld je aan bij lesson-up.

Wat gaan we doen vandaag?

• Herhalen 2.1
• Uitleg 2.2
• Opdrachten 2.2 maken
• Afsluiten

Smelten

Stollen

Rijpen

Vervluchtigen

Verdampen

Condenseren

Welke faseovergang zorgt ervoor dat mist ontstaat?

Welke faseovergang heeft hier plaatsgevonden?

Wat weet je over de maximale temperatuur in de afbeelding?
Alleen een getal.

Deeltjesmodel

Alle stoffen bestaan uit moleculen.

In het deeltjesmodel zijn drie regels die altijd gelden voor de moleculen van een stof:

• De moleculen van een stof veranderen niet.
  
• De moleculen van een stof bewegen altijd.
  
• De moleculen van een stof trekken elkaar aan.

Noem de drie regels die voor moleculen in een stof gelden.

Als je met water op tafel knoeit, zie je vaak plassen liggen en geen losse druppeltjes. Leg uit met behulp van het deeltjesmodel hoe dit komt.

Moleculen bij verschillende fases

Vaste stof: de moleculen trillen een klein beetje op een vaste plek, de aantrekkingskracht is groot.

Vloeistof: de moleculen komen van hun plek af, maar zitten wel tegen elkaar aan. De aantrekkingskracht is nog vrij groot.

Gas: de moleculen schieten door de ruimte, ze zitten ver van elkaar af en de aantrekkingskracht is klein.

De drie fases:

Faseovergang

Hoe bewegen de deeltjes als water is verdampt?

1. De deeltjes hebben een eigen vaste plaats en bewegen op die vaste plaats snel heen en weer.
2. De deeltjes hebben geen vaste plaats en bewegen langs elkaar heen.
3. De deeltjes bewegen los van elkaar en de onderlinge aantrekkingskracht is erg klein.
4. De deeltjes hebben een eigen vaste plaats en staan stil.

2.2 Luchtdruk 

Luchtdruk

Hoe hard drukken de luchtmoleculen op je.

Hoe hoger je bent, hoe lager de druk.

Wat is de luchtdruk?

1. De kracht die wind uitoefend.
2. De hoeveelheid lucht.
3. Hoe hard de luchtdeeltjes ergens op drukken.
4. De druk die een voorwerp op lucht uitoefent.

Wat gebeurt er met de druk wanneer je hoog in de bergen bent?

1. Die wordt hoger
2. Die wordt lager
3. Die blijft het zelfde

Luchtdruk meten

Luchtdruk meet je met een barometer.

De luchtdruk meet je in bar of pascal (Pa)

1 bar = 100 Pa

Hoe meet je luchtdruk?

1. Luchtdrukmeter
2. Barometer
3. Thermometer
4. Isobarenmeter

Wat is de eenheid van luchtdruk?

1. Pascal (Pa)
2. Pascal (P)
3. Kracht (F)
4. Millibar (mbar)

In een barometer zit een metalen doosje waar de lucht grotendeels uit is gepompt. Wat gebeurt er met het doosje als de luchtdruk daalt?

1. Die blijft gelijk
2. Die zet uit
3. Die wordt ingedrukt

Luchtdruk 

Hoge druk = mooi weer

Lage druk = slecht weer

Gemiddeld schommelt de luchtdruk tussen 940 tot 1060 mbar.

Wat voor weer kun je verwachten bij een hoge luchtdruk?

1. Storm
2. Regen
3. Mooi weer

Gasdruk

Luchtdruk meet je met een barometer.

Gasdruk meet je met een manometer

Gasdruk

Absolute druk = luchtdruk + overdruk

Absolute druk = luchtdruk - onderdruk

En nu zelfstandig aan het werk

Maak opdracht 1 t/m 12

Blz. 88 t/m 92