H1d formuleren H4

Formuleren H4
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Formuleren H4

Slide 1 - Diapositive

Formuleren tot nu toe:
Waar zijn we mee bezig geweest?

Slide 2 - Diapositive

Hoe laat begint de les vandaag!
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 3 - Quiz

In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.
A
Leestekens en hoofdletters zijn goed geschreven.
B
Leestekens en hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 4 - Quiz

Bij vrouwelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'deze' en 'die'.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 6 - Quiz

Woorden die het verband laten zien tussen woorden, zinnen of alinea's noem je......
A
verwijswoorden
B
signaalwoorden

Slide 7 - Quiz

Zodra ik mijn salaris heb, koop ik een nieuwe broek.

Wat is het signaalwoord in deze zin?
A
heb
B
koop
C
salaris
D
zodra

Slide 8 - Quiz

Welk teksverband hoort bij de signaalwoorden OOK en BOVENDIEN?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld

Slide 9 - Quiz

Deze week
H4 formuleren blz. 122 - 123
verwijswoorden

Slide 10 - Diapositive

Lesdoel:
Ik kan / weet:
- verwijswoorden goed gebruiken

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Lien

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een (zelfstandig naam)woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 13 - Diapositive

Verwijswoorden
DEZE, DIE, DIT, DAT, HIJ, ZIJ, HET, ZE, HEM, HAAR, HEN en HUN




Je gebruikt deze verwijswoorden om te verwijzen naar iemand die of iets wat 
eerder genoemd is.

Slide 14 - Diapositive

Woordgeslacht
Zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.

de-woorden:  Mannelijk of vrouwelijk
het-woorden: onzijdig 

Slide 15 - Diapositive

Verwijswoorden


vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar


mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn


onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig
Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.
Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.
Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

Slide 16 - Diapositive

Naar zelfstandig naamwoorden
verwijs je met:
en:
mannelijk enkelvoud
hij, hem, zijn
deze, die
vrouwelijk enkelvoud
zij, ze, haar
deze, die
onzijdig
enkelvoud
het, zijn
dit, dat
meervoud
zij, ze, hen, hun
deze, die

Slide 17 - Diapositive

Bijvoorbeeld:
Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:
Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.

Slide 18 - Diapositive

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 19 - Question de remorquage

Wat zijn verwijswoorden?

Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een groepje woorden.
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Slide 20 - Quiz

Vul op de puntjes het juiste verwijswoord in: die of dat.

Waarom ga je naar deze bakker? ... op de hoek is beter.
A
die
B
dat

Slide 21 - Quiz

Ik kan verwijswoorden gebruiken.
A
Ja
B
Ik moet nog wat oefenen.
C
Nee

Slide 22 - Quiz

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 23 - Quiz

Huiswerk deze week (week 4)
H4 formuleren blz. 122-123
Maken opdracht 1 t/m 4
Inleveren via Teams opdrachten ma 1 februari

Slide 24 - Diapositive

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 25 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 26 - Question de remorquage