Formuleren H4 + H6

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Formuleren H4

Formuleren tot nu toe:

Waar zijn we mee bezig geweest?

• verbindingswoorden en leestekens
• de verwijswoorden deze, die, dit en dat
• verbanden en signaalwoorden

Vandaag

Formuleren H4 + H6

verwijswoorden

Lesdoel:

Ik kan / weet:

- verwijswoorden goed gebruiken

- de regels voor het gebruik van de moeilijke verwijswoorden hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie.

apps.noordhoff.nl

Verwijswoorden

Deze, die, dit, dat, hij, zij, het, ze, hem, haar, hen en hun.

Verwijswoorden verwijzen naar het antecedent, dat is

•  een (zelfstandig naam)woord dat al eerder genoemd is of 
• naar een (zelfstandig naam)woord dat nog genoemd gaat worden.

Woordgeslacht

Zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.

de-woorden: mannelijk of vrouwelijk

het-woorden: onzijdig 

Verwijswoorden

Vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar

Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.

Mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn

Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.

Onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig

Naar zelfstandig naamwoorden	verwijs je met:	en:
mannelijk enkelvoud
vrouwelijk enkelvoud
onzijdig enkelvoud
meervoud

Naar zelfstandig naamwoorden	verwijs je met:	en:
mannelijk enkelvoud	hij, hem, zijn	deze, die
vrouwelijk enkelvoud	zij, ze, haar	deze, die
onzijdig enkelvoud	het, zijn	dit, dat
meervoud	zij, ze, hen, hun	deze, die

Bijvoorbeeld:

Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:

Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.

Hen / hun

Hen: lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz)

Hun: meewerkend voorwerp (mv) zonder voorzetsel (vz)

Voorbeeld

Je moet hun vragen of ze ook komen.

Je moet aan hen vragen of ze ook komen.

Dat / wat

Wat - als je verwijst naar het woord/de woorden:

1. dat, datgene
   
2. alles, iets, niet, het enige
   
3. een overtreffende trap
   
4. een hele zin

Voorbeeld

• Wat ik niet vergeten ben, zal ik noteren.
  
• Alles wat hij wist, schreef hij op.
  
• Het mooiste wat ik gelezen heb, zal ik je vertellen.
  
• Hij zei toen iets totaal anders, wat me irriteerde.
  

Daarmee/Waarmee of met wie

Daar+vz / waar+vz: verwijzing naar dieren en dingen

Vz+wie: verwijzing naar mensen

Opdracht

We maken de uitgedeelde opdrachten.

Deze bespreken we morgen, dus bewaar ze goed.

Als je klaar bent, kan je beginnen aan het huiswerk van deze week of je mag verder werken aan je schrijfdossier.

(huiswerk = m. opdr. 1 en 2 van H4 form.

+ opdr. 1 en 2 H6 form.)

Heb je vragen? 

Steek je hand omhoog.

Huiswerk deze week 

Af maandag 23-01

Formuleren H4, blz. 122-123

Huiswerk: maken opdr. 1 en 2

Formuleren H6, blz. 182-183

Huiswerk: maken opdr. 1 en 2

Vul op de puntjes het juiste verwijswoord in: die of dat.

Waarom ga je naar deze bakker? ... op de hoek is beter.

1. die
2. dat

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.

deze

die

dit

dat

hij

zij

het

ze

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.

deze

die

dit

dat

hij

zij

het

ze

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’

deze

die

dit

dat

hij

zij

het

ze