2.1

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

2.1-2.2

Terugkijken

Terugkijken op het bezoek aan broodje aap. Donderdag komt Ursula in de les

Strookjestekst

                                                   Groepjes van 3

                                                   Leg de strookjes in de juiste volgorde

Vooruitkijken

Globale luistervraag:

Wat doen veel Nederlanders op Koningsdag?

Naar Amsterdam

naar feesten en concerten

Welke feestdagen ken je?

Wat leer je vandaag?

Ik kan vertellen welke feesten en gewoontes er in Nederland zijn.	Ik weet wat de blauwe woorden van 2.1 betekenen.
Ik kan vertellen welk feest ik in mijn land het leukst vind.	Ik kan deze woorden verstaan, uitspreken en schrijven.
Functioneel	Structureel

Voorkennis ophalen

Werkvorm zoek de fout:

In tweetallen zoeken de cursisten de fout.

Vraag klassikaal een paar tweetallen uit te leggen wat precies de fout is.

Wat is een feestdag?

1. een dag wanneer je verdriet hebt
2. een dag die niet leuk is
3. Een dag wanneer je feest viert
4. een dag die heel leuk is

Op welke feestdag eten we chocola en zoeken we eieren?

1. Koningsdag
2. Kerstmis
3. Pasen
4. Sinterklaas

Op welke feestdag zien we veel oranje?

1. Koningsdag
2. Sinterklaas
3. 1e Kerstdag
4. 2e Kerstdag

Op welke dag vieren we onze vrijheid?

1. Hemelvaartsdag
2. 1e Pinksterdag
3. Koningsdag
4. Bevrijdingsdag

Op welke dag doen we iets romantisch voor onze partner?

1. Moederdag
2. Valentijnsdag
3. Kinderdag
4. Vaderdag

Opdracht 2

https://leren.kleurrijker.nl/mod/quiz/attempt.php?attempt=108521005&cmid=9010

Zelfstandig werken

1. Maak opdracht 3, 4, 5, 7 en 8 in je boek. 
2. Je hebt hiervoor 20 minuten de tijd.
   
3. Wissel van boek met je buurman/buurvrouw.
   
4. Bespreek de verschillen

Verboden woord

1. Pak een kaartje
2. Op het kaartje staat een woord uit 
3. Zeg het woord niet!
4. Omschrijf het woord voor je medecursisten
5. Je medecursisten proberen het woord te raden. 

Voorbeeld: op het kaartje staat het woord banaan.

Je zegt: Het is fruit. Het is geel.  Iemand raadt: een banaan!

Welk feest in jouw land vind je het leukst?

Opdracht 10 en 11

Beantwoord de vragen

                                         De praatstoel: Vertel in de klas over het feest dat jij het leukst vindt.

de sneeuw

hetzelfde

verschillen

de wereld

Nederlanders eten vroeg.

1. waar
2. niet waar

Bijna alle Nederlanders kunnen zwemmen.

1. waar
2. niet waar

Alle Nederlanders kunnen fietsen.

1. waar
2. niet waar

Nederlanders vinden het niet belangrijk om op tijd te komen.

1. waar
2. niet waar

Nederlanders zijn klein.

1. waar
2. niet waar

Nederlanders zeggen graag wat ze denken en vinden.

1. waar
2. niet waar