Voorbereiding toets werkwoordspelling

Voorbereiding toets werkwoordspelling
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Voorbereiding toets werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Wat is een voltooid deelwoord?
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Lidwoord
D
Persoonsvorm

Slide 2 - Quiz

Voltooid deelwoord of persoonsvorm?
Zoek de zin met het voltooid deelwoord.
A
Naomi heeft dat mooie schilderij zelf geschilderd.
B
Jean verft zijn huis.
C
Van Gogh schilderde veel in Frankrijk.
D
Zij houdt van mij.

Slide 3 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het onregelmatige werkwoord 'zijn'?
A
ik ben, jij is, hij is, wij bennen
B
ik is, jij is, hij is, wij zijn
C
ik ben, jij bent, hij is, wij zijn
D
ik ben, jij bent, hij bent, wij bennen

Slide 4 - Quiz

Vorige week heb ik mijn eerste leesboek gekocht.

  Sleep het werkwoord naar de goede werkwoordsvorm toe.
pv
voltooid deelwoord
infinitief
gekocht
heb

Slide 5 - Question de remorquage

Wat is de werkwoordsvorm van het woord dat op de stipjes moet komen?

Zij heeft hem ... (overtuigen) met haar argumenten.
A
persoonsvorm t.t.
B
persoonsvorm v.t.
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 6 - Quiz

Werkwoord
Voltooid deelwoord
Het is gebeurd.
Hij liep over straat.
Zijn fiets kostte veel geld.
Zij hebben vanmiddag gewandeld.
Ze was bijna verdronken.
Dat is gelukkig goed afgelopen.

Slide 7 - Question de remorquage

Engelse werkwoorden
Ik heb (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd
C
gepaintballt
D
gepaintbalt

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het onregelmatige werkwoord 'hebben'?
A
ik heb, jij hebt, hij hebt, wij hebben
B
ik heeft, jij heeft, hij heeft, wij heven
C
ik heb, jij heeft, hij heeft, wij hebben
D
ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben

Slide 9 - Quiz

Voltooid deelwoord
geen voltooid deelwoord
gelopen
geslapen
slapen
gedaan
doen
schrijven

Slide 10 - Question de remorquage

Wat is de werkwoordsvorm van het woord dat op de stipjes moet komen?

... (bieden) je meer of minder geld?
A
persoonsvorm t.t.
B
persoonsvorm v.t.
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 11 - Quiz

Wat is de werkwoordsvorm van het woord dat op de stipjes moet komen?

Wat ... (gebeuren) er vandaag met de overgebleven pepernoten?
A
persoonsvorm t.t.
B
persoonsvorm v.t.
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 12 - Quiz

Voltooid deelwoord 
        t
Voltooid deelwoord 
         d
verfilmen
ondertekenen
beantwoorden
pesten
zetten
beslissen
verslikken

Slide 13 - Question de remorquage

Wat is de werkwoordsvorm van het woord dat op de stipjes moet komen?

Hij is onlangs van telefoon ... (switchen)
A
persoonsvorm t.t.
B
persoonsvorm v.t.
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 14 - Quiz

Engelse werkwoorden

Wat is de juiste spelling?
Op marktplaats heb ik al heel wat ...
A
geswipt
B
geswipet
C
geswiped

Slide 15 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 16 - Quiz

    Plaats de werkwoordsvorm in de goede kolom.
infinitief

voltooid deelwoord
glimmen

draaien
gedacht
vragen
gewezen
gefloten
worden
voorspeld

Slide 17 - Question de remorquage

Zal zij de zak chips weggegooid hebben?

Sleep het werkwoord naar de goede werkwoordsvorm toe.
pv
voltooid deelwoord
infinitief
zal
weggegooid
hebben

Slide 18 - Question de remorquage

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 19 - Quiz

Engelse werkwoorden
Wat is de juiste spelling?

Ik heb al die oude contacten ....


A
gedelete
B
gedeleted
C
gedeletet

Slide 20 - Quiz

Wat is de werkwoordsvorm van het woord dat op de stipjes moet komen?

Vorig jaar ... (leiden) de trainers het elftal naar de overwinning.
A
persoonsvorm t.t.
B
persoonsvorm v.t.
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 21 - Quiz

Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels
B
Volgens de Engelse spellingsregels
C
Volgens aparte spellingsregels
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 22 - Quiz

Sleep het werkwoord naar de goede werkwoordsvorm toe.
Waarom moet jij zo lachen?
persoonsvorm 

voltooid deelwoord

infinitief

Slide 23 - Question de remorquage

Zal zij de zak chips weggegooid hebben?

Sleep het werkwoord naar de goede werkwoordsvorm toe.
persoonsvorm
voltooid deelwoord
infinitief
zal
weggegooid
hebben

Slide 24 - Question de remorquage

(Engelse werkwoorden)
Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 25 - Quiz

Wat is de werkwoordsvorm van het woord dat op de stipjes moet komen?

Waarom heeft Peter dat bestand ... (verwijderen)?
A
persoonsvorm t.t.
B
persoonsvorm v.t.
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 26 - Quiz

Engelse werkwoorden juist gespeld
Engelse werkwoorden onjuist gespeld
geüpload
hij fixte
hij stresste
wij dateten
Lia downloadde
zij switchtten
ik smashde
opa grillde

Slide 27 - Question de remorquage

(Engelse werkwoorden)
Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 28 - Quiz

Wat is de werkwoordsvorm van het woord dat op de stipjes moet komen?

Vroeger ... (joggen) mijn opa altijd langs het kanaal.
A
persoonsvorm t.t.
B
persoonsvorm v.t.
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 29 - Quiz

Onregelmatig werkwoord: zijn
ik
je/jij
.... je/jij
hij/zij/ze
wij/jullie/zij/ze
ben
bent
ben
is
zijn

Slide 30 - Question de remorquage

Voltooid deelwoord
geen voltooid deelwoord
gelopen
geslapen
gebeuren
gedaan
doen
schrijven

Slide 31 - Question de remorquage

Wat is de werkwoordsvorm van het woord dat op de stipjes moet komen?

In de gymles ... (scheiden) de docent de jongens altijd van de meisjes.
A
persoonsvorm t.t.
B
persoonsvorm v.t.
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 32 - Quiz

Wat zijn onregelmatige werkwoorden?
A
Begint vaak met ge-, be- of ver- en is NOOIT de persoonsvorm.
B
Dat zijn 6 werkwoorden die je moet kennen en anders moet leren.
C
Dat zijn sterke werkwoorden.

Slide 33 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord
A
gefietst
B
fietsen
C
fietsten

Slide 34 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van onregelmatige werkwoorden in het Nederlands?
A
zijn, hebben, willen, kunnen, zullen
B
lopen, rennen, fietsen, zwemmen

Slide 35 - Quiz

Hoe weet je of je te maken hebt met een onregelmatig werkwoord?
A
onregelmatige werkwoorden zijn duidelijk herkenbaar.
B
je schrijft de persoonsvorm en het voltooid deelwoord niet volgens de normale regels.
C
een onregelmatig werkwoord komt niet heel regelmatig voor.
D
onregelmatige werkwoorden kunnen alleen in een zin staan.

Slide 36 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: joggen
A
jogde
B
joggete
C
joggte
D
jogte

Slide 37 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 38 - Quiz

Sleep de werkwoorden uit de zin naar de goede plek.
Hij heeft zijn haren al een jaar niet meer gewassen.
Persoonsvorm
Infinitief
Voltooid deelwoord
heeft
gewassen

Slide 39 - Question de remorquage

Kijk per zin of het werkwoord als een voltooid deelwoord of als bijvoeglijk naamwoord is opgeschreven. Sleep het juiste vakje naar de zin. 
Voltooid deelwoord
Bijvoeglijk naamwoord
De broek is gescheurd. 
Het verlichte standbeeld staat voor het station. 
De boom is omgehakt. 
Het vergrootte sportcomplex wordt morgen geopend. 

Slide 40 - Question de remorquage

Sleep het werkwoord naar de juiste categorie.
Regelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden
tekenen
werken
bijten
hakken
beginnen
kijken

Slide 41 - Question de remorquage

voltooid deelwoord
infinitief (hele werkwoord)
persoonsvorm verleden tijd
persoonsvorm tegenwoordige tijd
zong
gezongen
zingt
zingen

Slide 42 - Question de remorquage

Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
Onregelmatig werkwoord
fluiten
bedoelen
lijken
antwoorden
denken
slapen
koken
mixen
mogen
hebben

Slide 43 - Question de remorquage

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 44 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Wij hebben (basketballen)
A
gebasketballd
B
gebasketbald

Slide 45 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 46 - Quiz