mir tir vir werkwoorden oefenen

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Exercices

mir / tir / vir verbes

Vervoeg in de gevraagde tijd:
je (pouvoir, présent)

1. peux
2. pouvais
3. pourrai
4. pourrais

Vervoeg in de gevraagde tijd:
nous (décrire, futur)

1. décrivons
2. décrivions
3. décrirons
4. décririons

Vervoeg in de gevraagde tijd:
ils/elles (servir, conditionnel)

1. servent
2. servaient
3. serviront
4. serviraient

Vervoeg in de gevraagde tijd:
on (mentir, imparfait)

1. ment
2. a menti
3. mentira
4. mentait

vervoeg in de gevraagde tijd:
je (partir, présent)

vervoeg in de gevraagde tijd:
il (mentir, présent)

vervoeg in de gevraagde tijd:
elles (servir, présent)

vervoeg in de gevraagde tijd:
vous (sentir, présent)

vervoeg in de gevraagde tijd:
le garçon (dormir, présent)

vervoeg in de gevraagde tijd:
tu (dormir, passé composé)

vervoeg in de gevraagde tijd:
elle (partir, passé composé)

vervoeg in de gevraagde tijd:
nous (servir, imparfait)

vervoeg in de gevraagde tijd:
tu (dormir, imparfait)

vervoeg in de gevraagde tijd:
ils (sortir, futur simple)

vervoeg in de gevraagde tijd:
on (partir, futur simple)

vervoeg in de gevraagde tijd:
on (partir, conditionnel)