Les 2: werkwoordspelling

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 3,4

Vandaag

Terugblik/huiswerk +/- 10 min.

Werkwoordspelling +/- 10 min.

Opdracht +/- 20 min.

Lesdoelen

Aan het einde van de les kun je:

1. uitleggen hoe je de persoonsvorm in de zin kan herkennen,
2. Standpunten en argumenten op een juiste manier omschrijven.

Huiswerk

Opdracht 1 en 2 uit werkboek B (blz. 126 t/m 129)

Zie It's Learning voor antwoordmodel.

Wat is niet goed gespeld?

Wat is niet goed gespeld?

Goed of fout?

Het is de tegenwoordige tijd.

Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.

(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)

Bron: Taalfouten spotten.

Het kampvuur ... (branden)
nog zachtjes.

1. branden
2. brandt
3. brant
4. brand

Waarom ... (vinden) je het moeilijk?

1. vint
2. vind
3. vindt
4. vinden

Jay ... (rijden) met zijn auto naar het zijn werk.

1. rijden
2. rijd
3. reed
4. rijdt

Leg mij nog één keer uit
wat je .... (bedoelen)

1. bedoeldt
2. bedoelt
3. bedoeld
4. bedoelen

Hier ...... (gebeuren) nooit iets.

1. gebeuren
2. gebeurt
3. gebeurdt
4. gebeurd

De trainers ..... (bepalen) of je
reservespeler bent.

1. bepaalt
2. bepaald
3. bepalen
4. bepaaldt

Heb je moeite met werkwoordspelling?

1. Schrijf een schema uit. 
2. Laat het controleren door een medestudent/docent.
3. Pas het schema toe op de tekst die je hebt geschreven.

Heb je weinig tot geen moeite met werkwoordspelling?

Ga verder met de opdrachten uit het boek.

Huiswerk: opdracht 3 t/m 8 uit werkboek B (blz. 131 t/m 138)

Lesdoelen

Aan het einde van de les kun je:

1. uitleggen hoe je de persoonsvorm in de zin kan herkennen,
2. Standpunten en argumenten op een juiste manier omschrijven.