Test Eco

Test Eco
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Test Eco

Slide 1 - Diapositive

Wat is Humus?
A
het traag afbreekbare deel van organische stof in de bodem
B
een puree op basis van kikkererwten
C
D

Slide 2 - Quiz

Tot welk niveau van de ecologie behoort een bos?
A
Ecosysteem
B
Individu
C
Levensgemeenschap
D
Populatie

Slide 3 - Quiz

Tot welk niveau van de ecologie behoort een hert?
A
individu
B
populatie
C
levensgemeenschap
D
ecosysteem

Slide 4 - Quiz

Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 5 - Quiz

Van welke vorm van symbiose is hier sprake?
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 6 - Quiz

Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
D
Geen symbiose maar predatie

Slide 7 - Quiz

Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 8 - Quiz

Van groot naar klein organisatieniveau:
A
orgaanstelsel-weefsel-orgaan- molecuul -cel
B
orgaanstelsel-orgaan-weefsel-cel-molecuul
C
orgaan-orgaanstelsel-weefsel-cel- molecuul
D
molecuul -cel-weefsel-orgaan-orgaanstelsel

Slide 9 - Quiz


Een biotische factor
Welk van de volgende voorbeelden laat zien hoe een biotische factor een organisme beïnvloedt?
A
Esdoorns groeien niet in met water doordrenkte bodem.
B
Sommige struiken groeien alleen als bosbranden hun zaden verschroeien.
C
Zalmen leven niet in ondiep, warm water.
D
Monarchvlinders komen alleen voor in gebieden waar zijdeplanten voorkomen als voedsel.

Slide 10 - Quiz

Wat is geen biotische factor die invloed heeft op de reiger?
A
De temperatuur van het water dat koud aanvoelt
B
De vissen die als voedsel dienen
C
De grassen die met behulp van fotosynthese glucose produceren
D
De bodemdiertjes die als voedsel voor de vissen dienen

Slide 11 - Quiz

Welke soort heeft het grootste reproductieve succes bij een abiotische factor
A
A
B
B
C
D
D
E

Slide 12 - Quiz

in welk ecosysteem hebben abiotische factoren de meeste invloed?
A
B
C
D

Slide 13 - Quiz

Wat is de draagkracht van een ecosysteem?
A
Het aantal dieren in een bepaald gebied
B
De maximale populatiegrootte die een gebied kan onderhouden
C
Alle organismen in een bepaald gebied
D
De minimale populatiegrootte die een gebied kan onderhouden

Slide 14 - Quiz

Hoe groot is de draagkracht voor schapen?
A
1500 schapen
B
15 000 schapen
C
150 000 schapen
D
1 500 000 schapen

Slide 15 - Quiz

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire successie?
A
Bij primaire successie zijn alleen producenten betrokken,
B
Primaire successie start op kale rots, secundaire successie start met vruchtbare grond
C
Primaire successie gaat veel sneller door gebrek aan concurrenten
D
Primaire successie verloopt ongestoord, secundaire successie niet

Slide 16 - Quiz

Als in een ecosysteem successie plaats vindt dan:
A
Blijft het aantal soorten in dat ecosysteem gelijk
B
Neemt het aantal soorten in dat ecosysteem toe
C
Neemt het aantal soorten in dat ecosysteem af

Slide 17 - Quiz

Als in een ecosysteem successie plaatsvind dan...
A
Neemt de totale biomassa in dat systeem af
B
Blijft het aantal soorten gelijk
C
Neemt het aantal soorten af
D
Neemt het aantal soorten toe

Slide 18 - Quiz

Welke plek neemt de reiger in inonderstaand voedselweb?
A
consument van de 2de en 3de orde
B
consument van de 3de orde
C
consument van de 4 de orde
D
consument van de 3de en 4de orde

Slide 19 - Quiz

Wie staan er aan de top van dit voedselweb?
A
Opgelost organisch materiaal
B
Krabben
C
Organisch materiaal in sediment
D
Bruinvissen

Slide 20 - Quiz

De basis van dit voedselweb is:
A
opgeloste voedingsstoffen
B
zee-eenden
C
algen
D
bacteriën

Slide 21 - Quiz

Hoeveel verschillende voedselketens kun je maximaal uit dit voedselweb maken?
A
5
B
8
C
10
D
13

Slide 22 - Quiz

Het grootste verschil tussen de energiestroom en de kringloop van stoffen in een ecosysteem is dat
A
organismen altijd energie nodig hebben, maar niet altijd voedingsstoffen.
B
energie gerecycled wordt, maar voedingsstoffen niet.
C
de hoeveelheid energie veel groter is dan de hoeveelheid voedingsstoffen.
D
voedingsstoffen gerecycled worden, maar energie niet.

Slide 23 - Quiz

Wanneer je de energiestroom van de producenten naar de consumenten van de 1e orde, en van daar naar de consumenten van de 2e orde, enzovoorts, dan zie je een afname van de hoeveelheid energie in elke volgende laag van de voedselketen hoe verder je stijgt.
Wat is hiervoor de verklaring?
A
Hoe verder je komt in de voedselketens, hoe groter de organismen worden.
B
In elke keten gaat een groot deel van de energie verloren.
C
Er zijn meer producenten dan consumenten van de 1e orde, enzovoorts.
D
De organismen slaan de meeste energie op, en geven weinig door aan de volgende keten.

Slide 24 - Quiz

Wat doen reducenten?
A
Zetten abiotische stoffen om in biotische
B
Eten dode dieren op
C
Zetten biotische stoffen om in abiotische
D
Eten humus op van afvaleters

Slide 25 - Quiz