Paragraf C: Der-Gruppe im 1. und 4. Fall (Stunde 2)

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Hier bin ich zu Hause!

Was lernt ihr?

• Je weet wat een lijdend voorwerp is en hoe je deze kunt vinden in een zin.
• Je kunt de 'der-groep' toepassen in de 1e en 4e naamval.

Was machen wir?

• Der-Gruppe im 1. und 4. Fall
• Schluss

Lidwoorden: 2 groepen

m	v	o	mv
der	die	das	die
ein	eine	ein	keine

Lidwoorden: dies-, jed-, welch

Der-Gruppe, dus op dezelfde manier als der, die, das, die

m	v	o	mv
der	die	das	die
dieser jeder welcher	diese jede welche	dieses jedes welches	diese jede welche

Lidwoorden en naamvallen

De lidwoorden zoals je ze kent (der, die, das, die, ein, eine, ein, keine) staan in de 1e naamval.

Het onderwerp van de zin staat altijd in de 1e naamval. 

Lijdend voorwerp

Als iets het lijdend voorwerp in een zin is, kan het lidwoord veranderen.

Hoe vind je het lijdend voorwerp van de zin?

Lijdend voorwerp

Wie/wat + gezegde + onderwerp 

Wat is in de volgende zinnen het lijdend voorwerp?

Claudia liest ein Buch.

Unser Haus hat ein Wohnzimmer.

Ich liebe dieses Dorf.

Peter hat einen Hund.

Lidwoorden in de juiste naamval

Als je kunt bepalen, wat het onderwerp én wat het lijdend voorwerp van een zin is, kun je ook de juiste vorm van het lidwoord invullen.

Wat moest je ook alweer doen om het juiste lidw. in te kunnen vullen?

Het juiste lidwoord invullen

1. Zin ontleden: onderwerp en/of lijd. vw. van de zin zoeken.

2. Welk geslacht heeft het zelfstandig naamwoord (waarvoor je dus het lidwoord moet invullen)?

3. Juiste vorm kiezen uit schema

Der-Gruppe im 1. und 4. Fall

Noteer dit schema in je boek bij de notities!

Valt je iets op aan dit schema?

	m	v	o	mv
1e	der	die	das	die
4e	den	die	das	die

Der-Gruppe im 1. und 4. Fall

Valt je iets op aan dit schema?

	m	v	o	mv
1e	der	die	das	die
4e	den	die	das	die

Der-Gruppe im 1. und 4. Fall

	m	v	o	mv
1e	der dieser jeder welcher	die diese jede welche	das dieses jedes welches	die diese jede welche
4e	den diesen jeden welchen	die diese jede welche	das dieses jedes welches	die diese jede welche

Und jetzt... üben!

Vul de volgende zinnen aan met de juiste vorm van het lidwoord. 

Gebruik hiervoor het schema dat je zojuist in je boek hebt genoteerd!

(de) Frau (v) hat ein Buch.

Sandra hat (de) Tisch (m) gekauft.

(deze) Tisch (m) ist billig (goedkoop).

Schluss

Was habt ihr heute gelernt?

Hausaufgaben: machen Übung 7 (Paragraf C)

Denkt daran, am Donnerstag kontrolliere ich ob ihr alle Hausaufgaben bisher gemacht habt!