M1 - week 4

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 1

Bienvenidos

a la clase de español

Week 4 - Les 1

- Je oefent een kort gesprekje

- Je oefent de regelmatige werkwoorden 

   op -AR, -ER en -IR

  

Tarea

Wat?	Maak opdracht 10 op pag 26
Hoe?	In tweetallen
Tijd?	10 minuten
Hulp?	Boek
Eerder klaar?	Schrijf dan alvast wat feitjes op of leer alvast voor SO3

Tarea

Wat?	Maak 12-13 op pag 28-29 in je reader
Hoe?	In tweetallen
Tijd?	15 minuten
Hulp?	Boek
Eerder klaar?	Maak dan opdracht 10 op pag 26

Verbos -AR-ER -IR

Verbos-ar-er-ir

Tarea

Wat?	Speel het ganzenbordspel en vervoeg de werkwoorden. Het getal dat je gooit is de persoon (zie bord).
Hoe?	In groepjes van 4 of 5
Tijd?	20 minuten
Hulp?	Internet / boek
Eerder klaar?	Neem even pauze

Week 4 - Les 2

- Je maakt SO3

- Je weet hoe je er voor staat bij Spaans

- Je herhaalt de stof van de afgelopen weken:

- Je bereidt het Triviant-spel voor

  

- kennismaken

- de werkwoorden ser en tener

Opdrachten week 4

Maken:

Boek pag 16-21

Leren:

woordenlijst (pag 71)

SO4: 

donderdag 30 september 

(zie ook Teams)

Tarea

Wat?	Maak opdracht 1.03 (pag 16), 1.07-1.11 op pag 18-21
Hoe?	In tweetallen
Tijd?	45 minuten
Hulp?	Boek
Eerder klaar?	Schrijf dan alvast wat feitjes op voor het Triviantspel

Triviantspel

Ser 

ik	yo	soy
jij	tú	eres
hij / zij / u	él / ella / usted	es
wij	nosotros	somos
jullie	vosotros	sois
zij / u (mv)	ellos / ustedes	son

Ser

1.     Ana (ser) profesora de español.

2.     Yo (ser) de Holanda.

3.      Vosotros (ser) españoles.

4.       Nosotros (ser) amigos.

5.      Tú (ser) médico.

6.    Antonio y Marcos (ser) hermanos.

Tener

tener = hebben

yo	ten g o
tú	t ie n es
él, ella, usted	t ie n e
nosotros	ten emos
vosotros	ten éis
ellos, ustedes	t ie n en

Moeten

tener betekent?

MOETEN = TENER + QUE + INFINITIEF

Hoe wordt het werkwoord tener vervoegd?

Evaluatie

Wat heb je vandaag geleerd?

Nogmaals de uitleg over de uitspraak van de letters in het Spaans

el abecedario

c + a, o, u = K (cacao, Colombia, Cuba)

c + i, e       = TH (of S in Latijns-Amerika) (centímetro, cinco)

ch               = tsj (macho, cha-cha-cha) 

g + a, o, u = G (gamba, golf, Guatemala)

g+ i, e        = CH / harde G  (Gibraltar, general)

gue / gui  = G (de U spreek je niet uit: guerrilla, guitarra)

h                  = - (wordt niet uitgesproken: hola, hotel)

i                   = ie (sí)

j                   = CH / harde G  (jefe)

el abecedario

ll    = J (Mallorca)

ñ    = NJ (oranje > España)

qu = K (queso) Na de q komt altijd een u!

r     = rollend

rr    = sterk rollend

u    = OE (Uruguay)

v     = B (Barcelona, Valencia)

y     = J  (Uruguay)  > Let op, behalve het woord "y", dat spreek je uit als  "ie".

z     = TH (of S in Latijns-Amerika) (zumba)

Regels voor de klemtoon

1. staat er een accent ' op  > dan ligt daar altijd de klemtoon

    (Aviación, Málaga)

2. eindigt een woord op 

     a. een klinker (a, e, i, o, u) of -s of -n   

          > klemtoon op de één na laatste lettergreep

         (chico, Mallorca, casas, imagen)

    b. alle andere letters

          > klemtoon op de laatste lettergreep

          (trabajar, ciudad, hotel)

Tener

1.     Tú (tener) dieciocho años.

2.     Vosotros (tener) muchos amigos.

3.     Yo (tener) un libro.

4.      Nosotros (tener) una casa.

5.     Patricia (tener) un perro.

6.    Sofia y Maria (tener) doce años.