Relative pronoun (betrekkelijk voornaamwoord) E.g. who, whom, whose, which, that and where
Who heeft betrekking op personen.
Whose heeft betrekking op personen of dingen en geeft bezit aan.
Which heeft betrekking op dieren en dingen or op een zinsdeel.
That mag je gebruiken in plaats van who of which, als de informatie nodig is om de zin te begrijpen. Er staat er dan geen komma voor. Let op: Als je de informatie kunt weglatedn (er hoort dan een komma te staan) gebruik je wel gewoon who of which. Who/which/that laat je meestal weg als een ander woord het onderwerp is van de bijzin.
Where verwijst naar een plaats.
Voorzetsels + who(m)/which = waar + voorzetsel or voorzetsel + wie (waarover, over wie). Als het voorzetsel achteraan in de (bij)zin staat, gebruik je that of laat je het betrekkelijk voornaamwoord weg.