3h-Beeldspraak en stijlfiguren deel 1

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Je kent drie soorten beeldspraak.
Je herkent welke soort het is.
Je scoort minimaal een 7 op de quiz

Slide 3 - Diapositive

Als iets niet letterlijk bedoeld is zoals het er staat, dat heet dat beeldspraak.

Slide 4 - Diapositive

Beeldspraak
Spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten figuurlijk taalgebruik               Beeldspraak!

Schrijvers van fictie gebruiken
ook vaak beeldspraak.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Vergelijkingen
Noemt de overeenkomst tussen het onderwerp en iets anders.

2 soorten:
1. Vergelijkingen met als (maar ook met: zoals, alsof en net als)
2. Vergelijkingen zonder als (met werkw. als bijv. lijken en zijn)

Slide 7 - Diapositive

Voorbeelden van vergelijkingen 
De trein was zo vol, we zaten als haringen in een ton.
Hij is zo gek als een deur.
Hij ging er als een haas vandoor.
Hij lacht als een boer met kiespijn.
Jouw kamer lijkt een zwijnenstal.
Hij is een boom van een vent.

Hoe schrijf je dit op op de toets:
In deze zin staat een vergelijking zonder als: 'hij' wordt door het ww 'is' vergeleken met een boom.

Slide 8 - Diapositive

Metafoor
Metafoor = alleen beeld aanwezig, beeld en object hebben iets gemeenschappelijks (vergelijking/gelijkenis).

Aan de voet van de berg stond ze te wachten. 
beeld = aan de voet
object (betekenis) = aan de onderkant 
Voet en aan de onderkant hebben iets gemeenschappelijks (gelijkenis)! 

Maar ook: de kameel is het schip van de woestijn (ze doorkruisen allebei deinend en schommelend een grote vlakte)

Slide 9 - Diapositive

Personificatie
personificatie = levenloze voorwerpen/begrippen worden als levend voorgesteld

Mijn hart klopte in mijn keel. 
beeld = je hart klopt in je keel
object (betekenis) = je bent zenuwachtig 

Maar ook: 
De wind speelt met de wuivende takken van de boom.
Papier is geduldig.

Slide 10 - Diapositive

Metonymia

De beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.

-    Je noemt een deel in plaats van het geheel

     Even de neuzen tellen
-    Je noemt het geheel in plaats van een deel
      Nederland heeft gewonnen > je bedoelt alleen het elftal


Slide 11 - Diapositive

Metonymia
-    Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp
      (hij won goud)
-    Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het
      product dat daarmee verbonden is. (Ik eet het liefst
      edammer)



Slide 12 - Diapositive

Metonymia
-    Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar
      zijn. (De zaal gaf een enorm applaus.)
-    Je noemt de producent, maar je bedoelt het product:
      een Apple
-    Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon
     (die lange)


Slide 13 - Diapositive

Samenvattend
vergelijking-met-als = onderwerp wordt vergeleken met iets anders met verbindingswoord
vergelijking-zonder-als = onderwerp wordt vergeleken met iets anders, zonder verbindingswoord

metafoor = alleen beeld aanwezig, beeld en object hebben iets gemeenschappelijks (vergelijking)
personificatie = levenloze voorwerpen/begrippen worden als levend voorgesteld

metonymia = alleen beeld aanwezig, beeld heeft niet iets gemeenschappelijk  met object (andere relatie)

Slide 14 - Diapositive

Regels voor het oefenen
Je maakt het oefenblad. 
Dit doe je alleen. 
In 5 minuten.

Als iedereen het af heeft, geef ik het aan. Dan mag je kijken of je hetzelfde hebt als je buur. 



timer
5:00

Slide 15 - Diapositive

Een voorbeeld van een metafoor is
A
Ik heb vlinders in mijn buik.
B
Papier is geduldig
C
Die lange staat daar
D
Hij is een boom van een vent

Slide 16 - Quiz

Dat is zo krom als een banaan.
A
Metonymia
B
Vergelijking zonder als
C
Vergelijking met als
D
Personificatie

Slide 17 - Quiz

Een voorbeeld van personificatie is...
A
De bal ligt naast het doel.
B
De bal is weggerold.
C
De bal is rond.
D
De bal wilde niets liever dan het doel in.

Slide 18 - Quiz

Noteer 1 ding dat jij
niet meer vergeet na deze les.

Slide 19 - Carte mentale