Hablando del pasado

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

IM

antes, entonces

de pequeño/niño/joven

siempre, a menudo, entonces

todos los días/martes/años

los lunes/martes

cada día/semana/miércoles

mientras, normalmente

en esa/aquella época

...porque...

ayer, anteayer, anoche

la semana pasada

el año/mes/verano pasado

el otro día, el lunes, el martes

hace 1,2,3 día(s) /semana(s) / año(s) 

en 1946, el 14 de febrero (datum)

en marzo... en navidades...

aquel día, aquel invierno,

desde 1995 hasta 1998, de repente,  

el último día / la última tarde...

Als je een "lopende actie"(gerundio: ik was aan het lezen toen ...) in het verleden wil noemen, dan gebruik je de ....

1. indefinido
2. imperfecto

Als je vertelt hoe je er vroeger uit zag, wat je karakter was, wat je leuk vond om te doen, waar je woonde, hoeveel vriendjes je had dan gebruik je de ....

1. indefinido
2. imperfecto

Als je wil opsommen/vertellen wat je gisteren gedaan heb (eerst, daarna, en ook ...) gebruik je de: ....

1. indefinido
2. imperfecto

Als je eenmalige actie uit het verleden wil vertellen, gebruik je de: ....

1. indefinido
2. imperfecto

Als je een gewoonte of herhalende actie uit het verleden wil noemen, gebruik je de: ....

1. indefinido
2. imperfecto

1. Schrijf de uitgangen van de imperfecto regelmatig
2. Schrijf de ik vorm van de 3 onregelmatige
werkwoorden in de imperfecto

Antes

Siempre

Generalmente

Cuándo

En esa época

todos los días

vroeger

toen

in die tijd

altijd

In het algemeen

Elke dag

1 - ¿Cuándo y dónde naciste?
2 - Welke verleden tijd is naciste?
3 - Waarom moet je hier juist die verleden tijd gebruiken?

Werkwoord zonder klinkerverandering in de tegenwoordig tijd.

1. dormir
2. jugar
3. comer
4. preferir

Hij sliep (dormir)

1. dormió
2. duerme
3. dorme
4. durmió

Hij speelde (jugar)

1. jugó
2. juegó

STAMKLINKERWISSELING

El indefinido
1. yo (saber), él (morir), yo (ir), tú (decir)
2. Una regla del uso
3. 3 palabras claves

www.todo-claro.com

Contesta en español:
¿Qué cenaste/comiste anoche?

Contesta en español:

¿Qué hiciste el fin de semana pasado?

Contesta en español:
¿Qué serie viste en febrero?

Contesta en español:
¿Quién hizo/preparó tu desayuno ayer?

Kies het juiste woord in de zin en zet dit werkwoord in de indefinido. Stuur de antwoorden op.

CUANDO

Cuando era pequeña ... (beschrijven)

Cuando trabajaba en Madrid ... (herhalende actie)

Cuando compré mi coche ... (eenmalige actie)

Estaba caminando por el parque cuando vi a Elena ... (actie die een lopende actie onderbreekt)