Redekundig Ontleden

Redekundig ontleden
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Redekundig ontleden

Slide 1 - Diapositive

Doelen
  • Je weet wat redekundig ontleden is.
  • Je kan een zin in zinsdelen verdelen.
  • Je kan de zinsdelen benoemen.

Slide 2 - Diapositive

Weet je nog?
Ontleden betekent: iets in stukjes verdelen en ieder
stuk een naam geven.

Bij redekundig ontleden verdeel je een zin in zinsdelen.
 

Slide 3 - Diapositive

De zin verdelen
Zinsdelen kunnen uit één of meerdere woorden bestaan.

Om zinsdelen te vinden,
hussel je de zin door elkaar.

Alles wat vóór de persoonsvorm
staat of kan staan is één zinsdeel.

Slide 4 - Diapositive

Oefenen
Hij gaf de lastige klus aan zijn vervelende collega.

Slide 5 - Diapositive

Zinsdelen benoemen
  1. Persoonsvorm                        (verander de tijd of het aantal)
  2. Onderwerp                               (wie/wat + pv?)
  3. Werkwoordelijk gezegde   (alle werkwoorden in de zin)
  4. Lijdend voorwerp                  (wie/wat + alle benoemde zinsdelen?)
  5. Meewerkend voorwerp      (aan/voor wie + alle benoemde zinsdelen?)
  6. Bijwoordelijke bepaling      (alle overgebleven zinsdelen)

Slide 6 - Diapositive

Oefenen
Hij gaf de lastige klus aan zijn vervelende collega.

Slide 7 - Diapositive

Oefenen
Hangjongeren hebben de burgemeester veel
problemen bezorgd afgelopen zomer. 

Slide 8 - Diapositive

Oefenen
Hij heeft zijn stem verloren op het feestje.

Slide 9 - Diapositive

Oefenen
Toms ouders hebben hem een niet-rokenpremie beloofd

Slide 10 - Diapositive

Oefenen
Vorige week werd hier een nieuwe klimhal geopend.

Slide 11 - Diapositive

Oefenen
Bij de Gronings-Duitse grens heeft een wolf twee schapen doodgebeten.

Slide 12 - Diapositive

Oefenen werkwoordspelling
1. Rishi  (spelen) vroeger graag met poppen, die ze
(aankleden) met jurkjes.
2. De loodgieter heeft de wastafel aan de muur
 (bevestigen) en morgen  (monteren) hij de kraan.
3. De kok (ontdooien – tt) het brood, nadat hij de soep heeft
 (bereiden).
4.  Drie jaar geleden(ontvluchten) Adil en zijn ouders hun land





Slide 13 - Diapositive

Oefenen leestekens
1. in belgië worden drie talen gesproken nederlands frans en duits
2. hoewel we op tijd vertrokken zijn kwamen we net op tijd op schiphol aan
3. de straat is afgezet want door de storm is een boom omgewaaid
4. Dd zanger vertelde vanavond treed ik op in rotterdam


Slide 14 - Diapositive