Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 120 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Drie (twee) voorwaarden:
1 De opdrachten zijn in het Nederlands.
2 Minimaal 80% van de gevraagde inhoud is gerealiseerd.
We maken het examen op de computer
.
Slide 2 - Diapositive
Voorbeeld:
in de mail vertel je waarom je liever niet naar Kreta gaat (geef hiervoor minimaal een argument);
stel je twee andere vakantieoorden voor;
geef je twee redenen waarom deze plaatsen beter zijn;
noem je twee activiteiten die jullie op vakantie kunnen doen;
noem je twee manieren waarop jullie extra geld kunnen verdienen voor de vakantie.
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
De eerste eis is samenhang
opbouw: inleiding - kern - slot
goede verwijswoorden
juiste voegwoorden
Slide 5 - Diapositive
verwijswoorden
de --> die
het --> dat
Het glas dat brak werd snel vervangen.
De monteur die te laat kwam.
De monteur maakte het glas dat gebroken was.
Slide 6 - Diapositive
Die of dat? Ik volg een opleiding ... ik erg leuk vind.
A
die
B
dat
Slide 7 - Quiz
Die of dat? Op stage werk ik met mensen ... al veel ervaring hebben.
A
die
B
dat
Slide 8 - Quiz
Ze heeft haar stageverslag af en ... aan mijn moeder gegeven om er taalfouten uit te halen.
A
die
B
dat
Slide 9 - Quiz
Het boek ... hier lag heeft de jongen geleend ... net als ik stekeltjes heeft.
A
die, dat
B
die, die
C
dat, die
D
dat, dat
Slide 10 - Quiz
Als je telefoon gaat tijdens het examen, kun je ... toch niet horen.
A
die
B
dat
Slide 11 - Quiz
voegwoorden
opsomming --> en, ook, bovendien
tegenstelling --> maar
reden --> want, omdat
volgorde --> eerst, daarna, als laatste, ten eerste, ten tweede
samenvatting of conclusie --> dus, kortom, samenvattend, concluderend
Slide 12 - Diapositive
Wat is het juiste voegwoord? Mijn werkzaamheden in het restaurant zijn: afwassen ... bedienen.
A
dus
B
en
C
maar
D
want
Slide 13 - Quiz
Mijn werkgever houdt rekening met mijn school, ... ik moet het wel op tijd aangeven als ik vrij wil.
A
dus
B
en
C
maar
D
want
Slide 14 - Quiz
Mijn werkgever houdt rekening met mijn school, ... hij vindt mijn opleiding erg belangrijk.
A
dus
B
en
C
maar
D
want
Slide 15 - Quiz
De klanten hadden vorig jaar klachten over de wifi, ... die hebben we nu verbeterd.
A
dus
B
en
C
of
D
omdat
Slide 16 - Quiz
Na de inleiding krijg je een...
A
hoofdletter.
B
witregel.
Slide 17 - Quiz
Na de kern krijg je ... een ...
A
bovendien, hoofdletter
B
bovendien, witregel
C
ook, hoofdletter
D
ook, witregel
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Diapositive
De tweede eis is het doel bereiken
De kandidaat werkt de opdrachten adequaat uit, waarmee hij zijn schrijfdoel bereikt.
Slide 20 - Diapositive
Wat betekent 'adequaat'?
Slide 21 - Question ouverte
Adequaat betekent: geschikt voor het doel/heel erg lijkend op het voorbeeld.
Geachte heer/mevrouw,
Mijn stage in Spanje
+
Alle verplichte onderdelen moeten in je uitwerking staan.
Slide 22 - Diapositive
Wat is goed? Je solliciteert voor een leuke stageplaats.
A
Ik ben de beste stagiair die er is!!!
B
Vorig jaar heb ik ervaring opgedaan als...
C
U moet MIJ hebben!
D
Wilt u mij alstublieft, alstublieft aannemen?
Slide 23 - Quiz
Pas je woordgebruik en toon aan het publiek aan.
Slide 24 - Diapositive
De derde eis is afstemming op publiek
Pas je woordgebruik en toon aan het publiek aan.
Kies voor je of u en hou dat vol!
Wees beleefd bij twijfel
Slide 25 - Diapositive
U wilt graag een tussentijds verslag over ons project. Dat kan kort zijn, want we willen ... tijd niet verspillen.
A
je
B
jouw
C
u
D
uw
Slide 26 - Quiz
Heeyyyy, Tof dat we morgen met school naar de film gaan. Neem ... popcorn mee?
A
jij
B
jou
C
jouw
D
u
Slide 27 - Quiz
Welke eisen aan schrijfopdrachten kun je je nog herinneren?
Slide 28 - Question ouverte
Slide 29 - Diapositive
woordenschat en woordgebruik
- Varieer in woordgebruik.
We moeten veel brieven schrijven, e-mails schrijven en verslagen schrijven.
We moeten veel brieven schrijven, e-mails opstellen en verslagen maken.
Slide 30 - Diapositive
woordenschat en woordgebruik
- Gebruik de goede voorzetsels.
Op mijn stage maak ik veel grappige dingen mee. Zo moesten we een keer lammetjes met de fles voeden. Dat is echt heel leuk om te doen. Het is sowieso leuk om de lammetjes door de wei te zien huppelen. In het gras valt hun malle gedrag erg op.
Slide 31 - Diapositive
Kies het juiste woord. Ik lig ... met mijn schoolwerk.
A
aan
B
achter
C
op
D
tegen
Slide 32 - Quiz
Kies het juiste woord. Het Wellantcollege ligt ... het station.
A
aan
B
boven
C
naast
D
tegen
Slide 33 - Quiz
... het Wellantcollege krijg je twee uur Nederlands per week.
A
Aan
B
Bij
C
In
D
Op
Slide 34 - Quiz
... dierverzorging leer je ook het verzorgen van geiten en schapen.
A
Bij
B
In
C
Na
D
Tijdens
Slide 35 - Quiz
Slide 36 - Diapositive
spelling, interpunctie, zinsbouw
goede zinnen schrijven
werkwoorden goed schrijven
andere woorden goed schrijven
goed verbuigen --> ons huis, onze buren
veel gebruikte leestekens worden goed gebruikt (hoofdletters, punten, komma's, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt)
Slide 37 - Diapositive
Na welk woord schrijf je een komma? Ik wil graag bij u werken omdat ik veel van cavia's houd.
A
na omdat
B
na werken
Slide 38 - Quiz
Na welk woord schrijf je een komma? We werken erg hard hier in Spanje maar het is wel erg gezellig.
A
na maar
B
na Spanje
Slide 39 - Quiz
Na welke woorden krijg je een komma?
In het asiel worden paarden ezels geiten en schapen opgevangen.
A
paarden ezels
B
paarden ezels geiten
C
paarden ezels geiten en
D
paarden ezels geiten en schapen
Slide 40 - Quiz
In welke zin staan alle hoofdletters goed?
A
op zondag houden de Spanjaarden rust.
B
Op zondag houden de spanjaarden rust.
C
Op zondag houden de Spanjaarden rust.
D
Op Zondag houden de Spanjaarden rust.
Slide 41 - Quiz
In welke zin staan alle hoofdletters goed?
A
's middags slapen we een uurtje.
B
's Middags slapen we een uurtje.
Slide 42 - Quiz
Slide 43 - Diapositive
leesbaarheid
titel/aanhef
goede alinea's
witregels
evt. goede brieflay-out
evt. tussenkopjes
Slide 44 - Diapositive
Wat is een alinea?
Zinnen die bij elkaar horen.
Zinnen die over hetzelfde deelonderwerp gaan.
De inleiding is een alinea.
De kern bestaat vaak uit meer alinea's.
Het slot is een alinea.
Slide 45 - Diapositive
Een alinea begint met een kernzin en gaat verder met uitleg of een voorbeeld.
Mijn stage was heel erg leerzaam. Zo heb ik geleerd om slangen te hanteren en het terrarium schoon te maken. Je moet dan eerst de slang uit de glazen bak halen. Dat vond ik in het begin wel eng, maar durf ik nu wel. Daarna haal je de vervelling weg.