Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Deze les:
oefenen en herhalen voor de rep periode 3
Slide 1 - Diapositive
Inhoud les
Bespreken werkblad K.A. tijdvak 3 en 4
Oefenen met begrippen
Verder kijken 'Kruistocht in spijkerbroek'
Slide 2 - Diapositive
repetitie gaat over:
H3 § 4,H4 § 1, 2, 3 en 4
kenmerkende aspecten van tijdvak 3, 4
begrippen
jaartallen en aantekeningen
Slide 3 - Diapositive
bespreken
kenmerkende aspecten
Slide 4 - Diapositive
Welk K.A. Past het beste bij deze afbeelding?
A
de verspreiding van het christendom in geheel Europa
B
het begin van staatsvorming en centralisatie
C
het ontstaan en de verspreiding van de islam
D
het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
Slide 5 - Quiz
Welk K.A. past hier het beste bij?
Slide 6 - Question ouverte
Een kenmerkend aspect uit het vierde tijdvak is 'De opkomst van handel en ambacht die de basis legt voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving'.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
Welk kenmerkende aspect hoort bij tijdvak 4?
A
Het begin van staatsvorming en centralisatie
B
Het ontstaan en verspreiden van de Islam
C
Ontstaan van landbouw en landbouwsamenleving
D
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
Slide 8 - Quiz
Bestudeer de bron. Bij welk kenmerkend aspect uit tijdvak 4 past de bron het beste?
A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat
Slide 9 - Quiz
Wat is geen kenmerkend aspect van tijdvak 3 (500-1000 n Chr.)?
A
De verspreiding van het christendom in geheel Europa
B
Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
C
De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
D
Het ontstaan en de verspreiding van de islam
Slide 10 - Quiz
De gedachte dat de wereld bestaat uit een geestelijke en een wereldlijke machtssfeer noemen we...
A
tweezwaardenleer
B
investituurstrijd
C
schenking van Constantijn
D
de trinitas
Slide 11 - Quiz
Waarover ging de investituurstrijd?
A
Over de tweezwaardenleer
B
Over wie het recht had om bisschoppen te benoemen
C
Over wie nou eigenlijk geestelijke macht bezat
D
Over de schenking van Constantijn
Slide 12 - Quiz
Welke twee landen vochten in de Middeleeuwen de honderd jarige oorlog?
A
Koninkrijken Frankrijk en Engeland
B
Koninkrijken Spanje en Nederland
C
Koninkrijken België en Duitsland
D
Koninkrijken Groningen en Friesland
Slide 13 - Quiz
Wat laten de Blijde Inkomst en de Guldensporenslag zien?
A
De poorters krijgen steeds meer macht
B
De ridders krijgen steeds meer macht.
C
De boeren krijgen steeds meer macht.
Slide 14 - Quiz
Waarom kon een 'Blijde Inkomst' de stad geld opleveren?
A
Er kwamen veel mensen kijken.
B
De nieuwe graaf gaf geld als blijk van goede wil.
C
Een nieuwe graaf verlaagde vaak belastingen.
Slide 15 - Quiz
Wat is waar? Door staatsvorming en centralisatie
A
Nam de macht van de adel toe
B
Nam de macht van de adel af
C
Nam de macht van de steden toe
D
nam de macht van de koning af
Slide 16 - Quiz
Wat is geen kenmerk van staatsvorming en centralisatie?
A
Centraal bestuur vanuit hoofdstad
B
Meer macht voor de burgers
C
Meer macht voor de vorst
Slide 17 - Quiz
Waarom had de derde stand (de burgerij) in Frankrijk in de praktijk geen invloed in de Staten Generaal?
A
Ze hadden geen stemrecht
B
De derde stand was niet aanwezig in de Staten Generaal
C
Adel en geestelijkheid vormden een front van 2 tegen 1
D
De koning had absolute macht en maakte alle beslissingen zelf
Slide 18 - Quiz
In welke rij staan allemaal woorden die met de Late Middeleeuwen (1000-1500) hebben te maken?
A
Vikingen, stadsrechten, de Hanze en de Pest
B
Stadsrechten, de Hanze, Karel de Grote en kruistochten