3 havo hfd 2 Woordenschat stijlfiguren

Hfd. 2 Woordenschat
 Je leert verschillende stijlfiguren kennen en herkennen. Daarnaast wordt je woordenschat vergroot: je leert moeilijke woorden met hun betekenis.
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hfd. 2 Woordenschat
 Je leert verschillende stijlfiguren kennen en herkennen. Daarnaast wordt je woordenschat vergroot: je leert moeilijke woorden met hun betekenis.

Slide 1 - Diapositive

In hfd. 1 leerde je..
- Dat stijlfiguren een tekst aantrekkelijk kunnen maken.
- Drie stijlfiguren: herhaling, tegenstelling en opsomming.


Slide 2 - Diapositive

In hfd. 2  leer je..
- Drie nieuwe stijlfiguren herkennen: hyperbool, understatement en eufemisme.
- hoe je ze in een tekst herkent en gebruikt. 

Slide 3 - Diapositive

Wat bedoelen ze hier? Als je een 1 krijgt voor je toets, zul je wel wat foutjes hebben gemaakt.

Slide 4 - Question ouverte

Welk woorden zijn een stijlfiguur?
Tijdens de eerste week van het schooljaar werden we doodgegooid met informatie over de profielkeuze.
A
Tijdens de eerste week
B
Van het schooljaar
C
Doodgegooid
D
over de profielkeuze

Slide 5 - Quiz

Je kende al:
Herhaling, opsomming en tegenstelling.

Vandaag leer je:
hyperbool, understatement en eufemisme

Slide 6 - Diapositive

H2: hyperbool, understatement en eufemisme
Als je overdrijft, gebruik je een hyperbool. 

Als je iets afzwakt, gebruik je een understatement. 

Als je een eufemisme gebruikt, zeg je iets zo dat het als minder erg of hard overkomt. 

Hyperbool
Je zegt: We hebben ons kapot gelachen; je bedoelt: We hebben enorm gelachen.
Understatement
Je zegt dat iets minder mooi, groot, belangrijk enz. is dan in werkelijkheid. Je zegt: Lieke Martens kan wel een aardig balletje trappen; je bedoelt: Zij is een geweldige voetbalster.
Eufemisme
Dat doe je dan om een pijnlijke situatie te verzachten en om te voorkomen dat je iemand kwetst. Je zegt: Hij gaat creatief om met de waarheid; je bedoelt: Hij liegt. Of: zijn konijn is niet meer. Je bedoelt: Hij is dood.

Slide 7 - Diapositive


Het woord eufemisme is afgeleid van het Oudgriekse werkwoord εὐφημεῖν. Dat betekent letterlijk met goede woorden spreken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Tijdens de excursie moest de bus stoppen, omdat Bart een sanitaire stop moest maken.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Opsomming
D
Eufemisme

Slide 9 - Quiz

Dit is allemaal zo saai. Ik verveel me dood.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Herhaling
D
Eufemisme

Slide 10 - Quiz

Hij dealt al jaren in drugs en heeft daar wel wat centjes mee verdiend.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Eufemisme
D
Tegenstelling

Slide 11 - Quiz

We namen vorige week afscheid van een familielid. Hij is naar zijn laatste rustplaats gegaan.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Opsomming
D
Eufemisme

Slide 12 - Quiz

Het verschil tussen:
Stijlfiguren
'Trucjes' die de schrijver toepast om een tekst mooier te maken

Beeldspraak
Figuurlijk taalgebruik waarbij vergelijkingen een belangrijke rol spelen. Let op! Beeldspraak is een stijlfiguur, maar niet alle stijlfiguren zijn beeldspraak.

Slide 13 - Diapositive

Aan de slag
  1. Lees H2 Woordenschat: Theorie.
  2. Maak NN online H2     Woordenschat 1 t/m 4. 

Slide 14 - Diapositive