Chapitre 1 2MH

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Chapitre 1

Oefenen met:

-  voca A, B, E, F

- phrases-clés C, G

- grammaire D, H (passé composé en bez. vnw)

Vertaal: in/naar Engeland

1. en Angleterre
2. en Allemagne
3. en Belgique
4. en Espagne

Vertaal: werken

Vertaal: het is mooi weer

1. il fait froid
2. il fait beau
3. il fait chaud
4. il fait mauvais

Zeg: Ik ben in Spanje geweest.

Welk woord hoort er niet bij?

1. l'avion
2. le train
3. le bateau
4. la rentrée

Vertaal: de vriend

1. le garçon
2. la fille
3. le copain
4. la copine

Vertaal: difficile

Vertaal: de familie

Hoe vraag je: Heb je een leuke vakantie gehad?

Welke vorm van de passé composé is correct?

1. je parle
2. je parlé
3. j'ai parlé
4. jé parlé

Zet in de passé composé:
Tu (manger)_____ une glace.

Zet in de passé composé:
Nous (parler)________ français.

Zet in de passé composé:
Elle (regarder)_____ la télé.

Zet in de passé composé:
Vous (faire)______ du camping?

Kies je juiste vertaling van 'mijn':
(Mijn)___ soeur s'appelle Eva.

1. mon
2. ma
3. mes

Kies je juiste vertaling van 'zijn':
(Zijn)____ mère est belle.

1. son
2. sa
3. ses

Kies je juiste vertaling van 'onze':
(Onze) _____ chien n'est pas méchant.

1. notre
2. nos
3. votre
4. vos

Vul de juiste vorm in:
(Jouw)_____ père est sympa.

Vul de juiste vorm in:
(Hun)____ maison est grande.

Vul de juiste vorm in:
(Haar)_____ frère est sportif.

Welk woord hoort er niet bij?

1. espagnol
2. allemand
3. néerlandais
4. magnifique

Hoe zeg je: Ik heb Frans gesproken.

Vertaal: het station

Vertaal: aankomen

Vertaal: daarna

Vertaal: à la montagne

Vertaal: faire les magasins

Vertaal: zwemmen

Vertaal: Ik ben naar het strand geweest.

Vertaal: Ik heb Parijs bezocht.