Herhaling H1

Hoofdstuk 1
Herhaling
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 1
Herhaling

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Paragraaf 1.1
Kun jij kopen wat je wilt?

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Paragraaf 1.2
Hoe wordt je beïnvloed?

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De uitgaven van de familie Van Dijck zijn in totaal € 1.950 per maand. De maandelijkse huur is € 741.

Bereken hoeveel procent de huur is van de totale uitgaven per maand

Slide 11 - Question ouverte

€ 741 : € 1.950 x 100 = 38%
Paragraaf 1.3
Je inkomsten en uitgaven

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Omrekenen van week naar maand
Formule:
  • Van week naar maand: weekbedrag × 52 ÷ 12
  • Van maand naar week: maandbedrag × 12 ÷ 52

Voorbeeld:
Je ontvangt € 4,50 zakgeld per week.
Per jaar ontvang je € 4,50 × 52 = € 234
Per maand ontvang je € 234 ÷ 12 = € 19,50

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Reken de volgende uitgaven om:

€ 45 per week = € … per maand
€ 250 per maand = € … per week

Slide 16 - Question ouverte

- € 45 x 52 = € 2.340 : 12 = € 195 per maand
- € 250 x 12 = € 3.000 : 52 = € 57,69 per week
Paragraaf 1.4
Wordt alles duurder?

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Wat gebeurt er met de welvaart als de prijzen stijgen?

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 20 - Diapositive

Situatie A: stijgt, 2%
Situatie B: daalt, 1%

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De gemiddelde prijs van een koophuis was in 2010 € 239.530 en in 2014 was dat € 322.218.

Bereken met hoeveel procent de prijs van een koophuis is gestegen.

Slide 22 - Question ouverte

(€ 322.218 - € 239.530) : € 239.530 x 100 = 34,5%.

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Sinds het basisjaar steeg de gemiddelde prijs van een laptop van € 460 naar € 529.

Bereken het indexcijfer van dit jaar.

Slide 24 - Question ouverte

€ 529 : € 460 x 100 = 115

Opdrachten
Oefenen voor het proefwerk:
  • Paragraaf 1: opdracht 10
  • Paragraaf 2: opdracht 3, 4 en 5
  • Paragraaf 3: opdracht 4 en 5
  • Paragraaf 4: opdracht 10

  • Rekenopdracht 6, 8 en 17
  • Plusopdracht 11 en 15

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Afsluiting
Beantwoordt de volgende vragen:

1. Een algemene stijging van de prijzen noem je (…). Het gevolg is dat je voor hetzelfde bedrag (meer/minder) kunt kopen. Hierdoor (stijgt/daalt) de koopkracht.

2. Emir verdient € 2.645 per maand. Vorig jaar verdiende hij € 2.590 per maand. Met hoeveel procent is zijn salaris gestegen?

Slide 26 - Diapositive

1. Inflatie, minder, daalt
2. (€ 2.645 - € 2.590) : € 2.590 x 100 = 2,1%