05 10 21 ww_vrij schrijven en uitleg boekopdr.

HV 1R
Welkom
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

HV 1R
Welkom

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Lekker lezen!
timer
15:00

Slide 3 - Diapositive

Programma
  • toetsje werkwoordspelling
  • uitleg boekopdracht

Slide 4 - Diapositive

Leerdoel
Aan het eind van de les weet je wat er van je verwacht wordt bij de boekopdracht en heb je werkwoordspelling herhaald.

Slide 5 - Diapositive

Huiswerk
Voorbereiden toetsweek: persoonlijke brief schrijven


Slide 6 - Diapositive

Boekpresentatie
je boek is uit op de vrijdag na de vakantie 
(dat is 29 oktober)

Slide 7 - Diapositive

Aanraderspraatje (1)
  • Je vertelt kort de inhoud
  • Je leest een stukje voor dat belangrijk is voor het boek en je legt uit waarom dat zo belangrijk is
  • Dus je moet je boek erbij houden (of een kopie maken van je gekozen stukje)
  • je geeft argumenten waarom dit boek een aanrader is (of niet)
  • presentatie duurt min. 3,5 tot max. 7 minuten

Slide 8 - Diapositive

Aanraderspraatje (2)
  • je gebruikt géén PPT; een spiekbriefje mag wel

  • je wordt beoordeeld op inhoud, stem, houding, vlot spreken, argumenten, etc.  
  • deze lijst criteria bespreken we nog na de herfstvakantie
  • beoordeling is cijfer voor TEA-2.
  • deze boekopdracht staat in Teams / Bestanden / Lesmateriaal
  • je gebruikt minimaal vier literaire begrippen: personage, ruimte, cliffhanger, spanning, perspectief en/of genre

Slide 9 - Diapositive

Hoe bereid je je voor? Waar let je op?

Overleg in groepje en schrijf op!

Slide 10 - Diapositive

Hoe het niét moet....

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Lien

Fictie
Verzonnen verhalen: fictie. Hierin speelt een hoofdpersoon van wie je weet wat hij/zij denkt.

Doel van fictie: amuseren, wereld verbreden.  De verhalen kunnen realistisch zijn, maar de vorm waarin ze zijn opgeschreven is fictie.

 



Slide 13 - Diapositive

Non-fictie
De informatie bij non-fictie is niet verzonnen. Het doel van non-fictie is informeren. Denk daarbij aan lesboeken, woordenboeken, de krant, tijdschrift, kookboeken, enz.
 



Slide 14 - Diapositive

Verhalen
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën: 

1. realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren.
2. niet-realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid plaatsvinden. 


Slide 15 - Diapositive

Literaire begrippen
  • Personage => persoon in het verhaal, die heeft karaktereigenschappen (iemand is bv. vrolijk, lui of rustig)
  • die heeft uiterlijke kenmerken (hoe hij eruit ziet, bv blond, kleding, kleur ogen, slank of gezet)
  • Fysieke ruimte: ruimte waarin het verhaal zich afspeelt bv. een kasteel in het Verenigd Koninkrijk
  • Perspectief:  Dat ligt bij de persoon van wie je als lezer (het meeste) het beste weet wat hij allemaal denkt en voelt. 

Slide 16 - Diapositive

Literaire begrippen
  • Spanning: waardoor het verhaal spannend wordt, b.v. als je iets nog niet weet (wie de moord gepleegd heeft) of als de ruimte spannend beschreven wordt
  • Cliffhanger: wanneer een hoofdstuk eindigt op een spannend moment: dan wil je doorlezen
  • Genre: het soort verhaal waarom het gaat: b.v. een historisch verhaal, een thriller, een young adultroman of een sciencefiction verhaal

Slide 17 - Diapositive

Werkwoordspelling
8 vragen 

Slide 18 - Diapositive

Het ....(gebeuren) vaak dat ik mijn jas vergeet.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeuren

Slide 19 - Quiz

Hij heeft vorige week ....(schrijven).
A
geschrijft
B
geschreven
C
geschreefd

Slide 20 - Quiz

Waarom ....(versturen) je vader dat pakketje niet?
A
verstuurd
B
versturen
C
verstuurt

Slide 21 - Quiz

Het ongeluk is gisteren ....(gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeuren

Slide 22 - Quiz

Gisteren .....(melden) de leerlingen zich bij de mentor.

Slide 23 - Question ouverte

.....(verzenden) jij dat cadeautje vandaag of morgen?
A
Verzendt
B
Verzend
C
Verzenden

Slide 24 - Quiz

Is 'blazen' een sterk of een zwak werkwoord? Waarom?

Slide 25 - Question ouverte

Toen de buit veroverd was, ....(heffen) de roverhoofdman het glas en proostte met de mannen.
A
hefde
B
hefte
C
hief

Slide 26 - Quiz

Schrijf je zelfverzonnen verhaaltje met de woorden die de docent je geeft:

  • een ijselijke  gil
  • word
  • hakbijl
  • gebeurd

  • praatte
  • bloederig

Slide 27 - Diapositive

Welke vragen heb je nog?

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Lien