Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.
La durée de la leçon est: 35 min
Éléments de cette leçon
Thema 9 Vergelijkingen
Herhalingen 1
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
Aan het eind van deze les:
weet je weer hoe je formules korter kan schrijven.
weet je weer hoe je met bordjes een vergelijking oplost.
Let op: bekijk de videos. Tijdens de videos krijg je ook vragen!
Slide 2 - Diapositive
Spreekwoord
Appels met peren vergelijken
Les 1: Formules korter schrijven
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Vidéo
Herhaling korter schrijven:
a + a + a + a = 4 x a = 4a
4a + 3a = a + a + a + a + a + a + a = 7 x a = 7a
Gelijksoortige termen (a) mag je bij elkaar optellen
7a - 2a = a + a + a + a + a + a + a - a - a = 5 x a = 5a
Gelijksoortige termen (a) mag je van elkaar aftrekken
Slide 5 - Diapositive
Uitleg gelijksoortige termen
Gelijksoortige termen kunnen we bij elkaar nemen
Slide 6 - Diapositive
Maak indien mogelijk korter: 4 x c + 5 x c = p
A
4c + 5c = p
B
20 x c = p
C
9c = p
D
9p = c
Slide 7 - Quiz
Maak indien mogelijk korter: 5 x m - 2 x m = k
A
7m = k
B
10 x m = k
C
3k = m
D
3m = k
Slide 8 - Quiz
Uitleg gelijksoortige termen
3a + 4b
De termen 3a en 4b zijn niet gelijksoortig
Dit kun je niet korter schrijven
Waarom niet?
Slide 9 - Diapositive
Alleen gelijksoortige termen kun je samenvoegen.
In gelijksoortige termen komen precies dezelfde variabelen voor.
4a+2b=a+a+a+a+b+b
4a+2b=4a+2b
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Vidéo
Maak indien mogelijk korter: 2 x w + 3 x r = p
A
5 x r = p
B
5 x 2 = p
C
2w + 3r = p
D
2p + 3p = w
Slide 12 - Quiz
Maak indien mogelijk korter: 2 x w = k
A
2 x w = k
B
2w = k
C
2 x k = w
D
w x 2 = k
Slide 13 - Quiz
Maak indien mogelijk korter: 3 x a + 12 = b
A
3 x 12 + a = b
B
15 x a = b
C
3a + 12 = b
D
36 x a = b
Slide 14 - Quiz
1 weg laten
Slide 15 - Diapositive
Conclusie formules korter maken:
1. Gelijksoortige termen
2. Geen x - teken.
3. De 1 weglaten.
Slide 16 - Diapositive
Maak indien mogelijk korter: 5 + 1h = r
A
6h = r
B
5 + h = r
C
5h + 1h = r
D
5 + r = h
Slide 17 - Quiz
Maak indien mogelijk korter: 2 + 5a - 4a = b
A
3a = b
B
2 + 1a = b
C
2 + a = b
D
2 + 9a = b
Slide 18 - Quiz
Maak indien mogelijk korter:
33 x m + 2 x m = k
A
35 x m = k
B
35m = k
C
66 x m = k
D
66m = k
Slide 19 - Quiz
Maak indien mogelijk korter:
8 + 3 x h = b
A
11 x h = b
B
8 + 3h = b
C
11h = b
D
24h = b
Slide 20 - Quiz
Maak indien mogelijk korter:
w + 3w = k
A
4w = k
B
3w = k
C
4 x w = k
D
1w + 3w = k
Slide 21 - Quiz
Maak indien mogelijk korter:
r + r + t + t = m
A
4rt = m
B
2 x r + 2 x t = m
C
2r + 2t = m
D
r + r + t + t = m
Slide 22 - Quiz
Wat betekent 4a = b?
A
4 + a = b
B
4 - a = b
C
4 : a = b
D
4 x a = b
Slide 23 - Quiz
De formule zo kort mogelijk is:
p=3q+4−2q
A
p=5q+4
B
p=q+4
C
p=5q
D
Kan niet korter
Slide 24 - Quiz
De formule zo kort mogelijk is:
t=4a−2c+3a
A
t=5a
B
t=5c
C
t=7a-2c
D
Kan niet korter
Slide 25 - Quiz
3d + 2a + 1d = p
A
Kan niet korter
B
3d + 3a = p
C
4d + 2a = p
D
6da = p
Slide 26 - Quiz
4g + 2s = r
A
Kan niet korter
B
6 g s = r
C
6 g = r
D
6 s = r
Slide 27 - Quiz
12 p + 5 t - 3 p = q
A
Kan niet korter
B
15 p + 5 t = q
C
14 p = q
D
9 p + 5 t = q
Slide 28 - Quiz
22 e - 5 f + 3 e = s
A
Kan niet korter
B
25 e - 5 f = s
C
19 e - 5 f = s
D
25 e + 5 f = s
Slide 29 - Quiz
3 f + 15 r - 3 s = p
A
Kan niet korter
B
15 r = p
C
18 f - 3 s = p
D
3 f + 12 r = p
Slide 30 - Quiz
Herhalings opdrachten
Op de volgende slides staan een aantal opdrachten.
Begin op een nieuwe bladzijde in je schrift en maak de opdrachten in je schrift.
Zet boven hoe iedere opdracht heet. (bv. Herhalings opdracht 1)
Maak een foto van je uitwerking en upload deze in de opdracht.
Slide 31 - Diapositive
Herhaling opdracht 1 Schrijf de formules hiernaast korter als het kan. Noteer eerst de opgave zoals hij hiernaast staat. Maak een foto van de uitwerking in je schrift.
Slide 32 - Question ouverte
Herhaling opdracht 2 Schrijf de formules hiernaast korter als het kan. Noteer eerst de opgave zoals hij hiernaast staat. Maak een foto van de uitwerking in je schrift.
Slide 33 - Question ouverte
Slide 34 - Vidéo
12. Faas gaat regelmatig zwemmen. Bij zijn kosten hoort de formule 5a = b. Hierbij is a het aantal keer dat Faas gaat zwemmen en b het bedrag in euro's.
a. In 1 jaar heeft Faas een bedrag van €115,- uitgegeven. Welke vergelijking hoort hierbij?
A
5 x 115 = b
B
5a = 115
C
5 x a = 115
Slide 35 - Quiz
Slide 36 - Vidéo
00:30
Welk getal komt er op het
Welk getal moet er op het bordje komen staan om de som kloppend te maken?
Slide 37 - Diapositive
00:49
120 : 20 = 6
Slide 38 - Diapositive
01:18
Let op: er zit hier een klein foutje in de video. Hij zegt het goed, maar schrijft het fout op
Slide 39 - Diapositive
01:28
c = 78 : 26 = 3
Slide 40 - Diapositive
h = 70 : 7 = 10
Slide 41 - Diapositive
13. 2y +1 = 17
Probeer het zelf met deze aanpak, of klik door voor alle stappen