Future

FUTURE
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

FUTURE

Slide 1 - Diapositive

Future

Slide 2 - Carte mentale

Goal: What's the difference 

 I am visiting my aunt tomorrow.
 I am going to visit my aunt tomorrow.
 I will visit my aunt tomorrow.

Slide 3 - Diapositive

Future 1:...............
Future 2:.........
Future 3: ...............
Future 4: ..................

Slide 4 - Diapositive

Future 1: will / shall+ werkwoord
Neutrale uitspraak. Of over dingen die je niet met 100% zekerheid kunt voorspellen:


I will visit my aunt tomorrow.
 Morgen ga ik daarheen. Neutrale uitspraak.

It will rain tomorrow.
Zeggen ze, neutraal. Waarschijnlijk wel.

They will find a cure for this disease.
 Hopelijk, maar nooit helemaal zeker.

Slide 5 - Diapositive

Future 2: will + werkwoord
Simpel feit, let op, in het Nederlands gebruik je hier meestal de tegenwoordige tijd:


The sun will rise tomorrow.       
Feitje. De zon gaat morgen op.

Lunch break will be ten minutes longer today.
Feitje. Lunch duurt vandaag tien minuten langer

All lessons will be canceled.
 Feitje. Alle lessen vervallen.

Slide 6 - Diapositive

Future 2: will/shall + werkwoord
je gebruikt deze vorm ook als je iets zegt wat je direct gaat doen, zodra je het bedenkt:

 

The doorbell is ringing. I’ll answer it!
Oh, you look cold. I’ll make you a cup of tea.
I think I’ll send her an e-mail.

Slide 7 - Diapositive

Future 3: Present Continuous
Helemaal zeker, alles is al geregeld, hoe laat, met wie, alles is klaar: 

I am visiting my aunt tomorrow. 
 Ze weet dat je komt, dus ze bakt wat lekkers!

She is painting her room next Thursday.
Is afgesproken, ze heeft vrijgenomen.

Are you doing anything tomorrow?
 Zijn er dingen afgesproken?

Slide 8 - Diapositive

Future 3: to be going to + werkwoord
Iets wat je met grote mate van waarschijnlijkheid kunt voorspellen:


It is going to rain soon!
Jij ziet heel donkere wolken, kan niet missen!

Look out! She is going to drop that cup of tea!
Ze wankelt, dat gaat mis!

She is going to have a baby soon.
 Ze is heel zwanger, zal snel een baby komen.



We were going to visit my aunt, but she was out.
He was going to call his girlfriend, but he couldn’t find his phone.

Slide 9 - Diapositive

Future 3: to be going to + werkwoord
 Een bestaand plan of voornemen:

I am going to visit my aunt tomorrow.
Jij hebt je dat voorgenomen. Je tante weet van niks. Verrassing!

We are going to buy a new car soon.
Leuk, dat hebben we ons zo voorgenomen.

.



Slide 10 - Diapositive

Future 4: Present Simple
Je gebruikt de Present Simple als iets in de toekomst volgens een schema gaat gebeuren. Dit zijn dingen die heel zeker zijn.
Bijvoorbeeld roosters en treintijden.

The train arrives at 9 o'clock tomorrow morning.

Slide 11 - Diapositive

 Afgesproken en geregeld, ze weet dat je komt.
Jij bent dat van plan, zij weet nog van niks.
Je zegt dat je dat gaat doen, neutraal.
I am visiting my aunt tomorrow.  
I am going to visit my aunt tomorrow.
I will visit my aunt tomorrow.

Slide 12 - Question de remorquage

1. My teacher has just called me. I ............... (play) guitar in the school musical next month.

Slide 13 - Question ouverte

2. Where ................... (you take) photographs for your project?

Slide 14 - Question ouverte

3. My parents have decided to take up a common hobby. They ....................(take up) bridge.

Slide 15 - Question ouverte

4. The train to Paris ........(leave) at 11.09 from platform 5b.

Slide 16 - Question ouverte

Laura isn't going to go to that party this weekend.
This is an example of:
A
Future present simple
B
Future shall
C
Future going to
D
Future present continuous

Slide 17 - Quiz

The Barsleys will buy a new house in France when they are rich.

A
possible / unreal situation
B
possible / unreal condition
C
future situation
D
future certain condition

Slide 18 - Quiz

future
I promise I _____ (call) you tonight
A
am going to call
B
will call
C
call

Slide 19 - Quiz