Dag 7

• NT2
• ISK

Thema 14 - Overtuigen - DAG 7

DAG 7

steeds

sterk(e)

het stuk

succes

de taart

tegen

steeds

• elke keer weer, de hele tijd
• altijd (synoniem)
• nooit (tegenstelling)
• nog steeds = na lange tijd hetzelfde gebleven
  
  
• zin: De kinderen maken steeds ruzie, bijna elke dag. 

37

sterk(e) (bnw)

• 1) iets of iemand met veel kracht
• met sterke spieren
• slap (tegenstelling)
• zin: Hij is ontzettend sterk. Hij kan in zijn eentje een auto duwen. 
  
• 2) als iets niet gauw kapotgaat
  
• zin: Dat is een sterke pen.
  
• 3) nooit moe of ziek zijn
• zwak (tegenstelling)
• zin: Dat is een sterke vrouw, zij is nooit ziek.

38

het stuk (znw)

• het stuk - de stukken
  
  
• 1) een deel van iets
• zin: Wil je een stuk taart? 
• zin: Ik heb twee stukken taart opgegeten.
• zin: Ze reist een stuk met hen mee.
  
  
• 2) kapot
• zin: De laptop is stuk, hij moet gemaakt worden.

39

het succes (znw)

• het succes - de successen
  
  
• 1) dit zeg je als je hoopt dat iemand iets goed doet
• zin: Veel succes met de toets! 
  
  
• 2) een goed resultaat
• zin: Hij heeft de opleiding met succes gevolgd.
  

40

de taart (znw)

• heel lekkere koek die je eet op feesten
• de taart - de taarten
  
  
• zin: Ik heb deze taart zelf gebakken, wil je een stuk? 

41

tegen (vz)

• 1) bij, naast
• zin: De kast staat tegen de muur. 
  
  
• 2) je vindt het niet goed
• zin: Ik ben tegen roken op het plein.
  
  
• 3) in combinatie met de werkwoorden: praten en zeggen
• ik praat tegen jou / ik zeg tegen jou
• zin: Zeg je tegen de docent dat ik later kom?

42

Wat betekent het woord 'steeds'?

37

1. altijd
2. de hele tijd
3. iedere keer weer
4. nooit

Wat is de tegenstelling van het woord
'sterk'?

38

1. klein
2. groot
3. zwak
4. koud

Mag ik een ........... ............?

39

1. stuk taart
2. stuk praatje
3. stuk snoep
4. stuk prijs

Ik wens jou veel ............ met je toets.

40

gewone zin (1 - 2 - 3) + vraagzin + zin met 'omdat'

Maak zinnen met de woorden:
taart - de - koelkast - staat - de - in.

41

tegen =

42

1. op
2. naast
3. Je vindt het niet goed.
4. bij