250218TR H1a 3.7 Naamwoordelijk gezegde - herhaling, 3.8 Soorten werkwoorden
Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Katrien is moe.
Katrien is moe.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde
1 / 27
Éléments de cette leçon
Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Katrien is moe.
Katrien is moe.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde
Slide 1 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin?
Katrien is moe.
Katrien is moe.
Slide 2 - Question ouverte
Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Ze heeft hard gewerkt.
Ze heeft hard gewerkt.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde
Slide 3 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Ze heeft hard gewerkt.
Ze heeft hard gewerkt.
Slide 4 - Question ouverte
Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Zij wil gaan slapen.
Zij wil gaan slapen.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde
Slide 5 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Zij wil gaan slapen.
Zij wil gaan slapen.
Slide 6 - Question ouverte
Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde
Slide 7 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
Slide 8 - Question ouverte
Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Later wordt Katrien slaapspecialist.
Later wordt Katrien slaapspecialist.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde
Slide 9 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin?
Later wordt Katrien slaapspecialist.
Later wordt Katrien slaapspecialist.
Slide 10 - Question ouverte
Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Sophie bleef na de les nog even zitten.
Sophie bleef na de les nog even zitten.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde.
Slide 11 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Sophie bleef na de les nog even zitten.
Sophie bleef na de les nog even zitten.
Slide 12 - Question ouverte
Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
De moestuin is een grote puinhoop geworden.
De moestuin is een grote puinhoop geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde.
Slide 13 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin?
De moestuin is een grote puinhoop geworden.
De moestuin is een grote puinhoop geworden.
Slide 14 - Question ouverte
Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde
Slide 15 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin?
Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
Slide 16 - Question ouverte
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Die ijverige Hendrik was de beste van de klas met wiskunde.
Die ijverige Hendrik was de beste van de klas met wiskunde.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde.
Slide 17 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin?
Die ijverige Hendrik was de beste van de klas met wiskunde.
Die ijverige Hendrik was de beste van de klas met wiskunde.
Slide 18 - Question ouverte
Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Leon heeft volgende week zaterdag twee afspraken gemaakt.
Leon heeft volgende week zaterdag twee afspraken gemaakt.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde.
Slide 19 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Leon heeft volgende week zaterdag twee afspraken gemaakt.
Leon heeft volgende week zaterdag twee afspraken gemaakt.
Slide 20 - Question ouverte
In welke zin zie je geen naamwoordelijk gezegde, maar een werkwoordelijk gezegde?
A
Alle leerlingen zijn rustig.
B
De docent wordt er ook rustig van.
C
Hij besluit te gaan slapen.
D
En even later is hij wakker.
Slide 21 - Quiz
Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
De olifanten zijn lief en zorgzaam.
De olifanten zijn lief en zorgzaam.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde
Slide 22 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin?
De olifanten zijn lief en zorgzaam.
De olifanten zijn lief en zorgzaam.
Slide 23 - Question ouverte
Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
'Hij is een dokter geworden.'
'Hij is een dokter geworden.'
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde
Slide 24 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin?
Hij is een dokter geworden.
Hij is een dokter geworden.
Slide 25 - Question ouverte
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Later wordt zij tandarts
Later wordt zij tandarts
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde
Slide 26 - Quiz
Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin?
Later wordt zij tandarts.
Later wordt zij tandarts.
