HA1 herhaling woordvolgorde en present simple vs present continuous 20 april

Welcome!
Vandaag herhalen we hoe we in het Engels zinnen maken met de juiste woordvolgorde.
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welcome!
Vandaag herhalen we hoe we in het Engels zinnen maken met de juiste woordvolgorde.

Slide 1 - Diapositive

Wat weet je nog over de plaats van bijwoorden in een zin? (denk aan: voor of na werkwoord en voor of na vorm van 'to be' bijvoorbeeld)

Slide 2 - Question ouverte

Plaats van bijwoorden
Woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt staan:
- Voor het (hoofd)werkwoord
- Na de vorm van be dus am/is/are

Voorbeelden van bijwoorden: always, never, often, usually 
I never know which movie I want to watch.
They are always late

Slide 3 - Diapositive

Goed of fout?
Daniël plays often the drums.
A
Goed
B
Fout

Slide 4 - Quiz

Wat moet eerst? Waar iets gebeurt (plaats) of wanneer iets gebeurt (tijd)?
A
plaats
B
tijd

Slide 5 - Quiz

Plaats en tijd
Zinsdelen die aangeven waar (plaats) of wanneer (tijd) iets gebeurt zet je meestal aan het einde van de zin:
- I think I am going to buy new shoes tomorrow.
- Did you see the nice sneakers at the store?

Let op! Plaats moet voor tijd!
- I saw very nice sneakers at the store last week.
- Let's work out at the gym tonight at 8 o'clock.

Slide 6 - Diapositive

Maak een zin met plaats (bv. at school/ in the kitchen) en tijd (bv. 9 o'clock/ tomorrow/ next week) op de goede plek.

Slide 7 - Question ouverte

Present simple
Doel: Ik kan de present simple gebruiken bij het maken van bevestigende, ontkennende en vragende zinnen.

Slide 8 - Diapositive

Warming up: Maak 2 zinnen:
1. Een zin met de present simple (SHIT-rule?)
2. Een zin met de present continuous (gebeurt nu)

Slide 9 - Question ouverte

Present simple
Stap 1: bepaal de tijd.

Staan er woorden in de zin die aangeven dat het altijd/vaak/nooit gebeurt of dat het een gewoonte is, dan is het de present simple.
> Voorbeelden van woorden die dit aangeven: always, often, usually, every day/week/month

Stap 2: SHIT of niet?
De SHIT regel: she/he/it = werkwoord +s                We/you/they = werkwoord






Slide 10 - Diapositive

Present simple
Stap 3: is de zin een gewone zin, ontkennend of vragend

Gewone zin
ontkennend
vragend
I play games.
I don't play games.
Do I play games?
She likes to sing.
She doesn't like to sing.
Does she like to sing?
My friends dance every Tuesday evening.
My friends don't dance every Tuesday evening.
Do my friends dance every Tuesday evening?

Slide 11 - Diapositive

Present simple

Let op! met een hulpwerkwoord (bv. can of am/is/are) gebruik je geen do/does of don't/doesn't! 







Gewone zin
Ontkennend
Vragend
I can eat candy.
I can't eat candy.
Can I eat candy?
She is nice.
She isn't nice.
Is she nice?

Slide 12 - Diapositive

Time to work!
Option 1:
Werk aan je huiswerk/ readtheory
Option 2:
Maak een extra oefen opdracht 
Option 3:
Leer voor je herkansing (stel vragen voor Engels!)

Slide 13 - Diapositive

Ik snap de present simple en ik kan er zinnen mee maken
010

Slide 14 - Sondage