12/12, schrijfvaardigheid IV

Nederlands, periode II
weekplanning

maandag 09 december: schrijfvaardigheid
dinsdag 10 december: spelling/fictie/kijk- en luistervaardigheid
donderdag 12 december:  schrijfvaardigheid


1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Nederlands, periode II
weekplanning

maandag 09 december: schrijfvaardigheid
dinsdag 10 december: spelling/fictie/kijk- en luistervaardigheid
donderdag 12 december:  schrijfvaardigheid


Slide 1 - Diapositive

leerdoelen
1. Je kent de opbouw van een zakelijke brief;

2. Je weet wat je in de inleiding, het middenstuk en het slot schrijft.

Slide 2 - Diapositive

planning
maandag 9 december:

1. HW --> bespreken oefenSE + vragen bij de tekst

2. opdracht zakelijke brief

5. afsluiting en huiswerk





Slide 3 - Diapositive

bespreken 'Een punt maken.'
Vraag 1:
Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid.
Bijvoorbeeld door:

1 de mening van de schrijver over het onderwerp weer te geven
2 een samenvatting van de tekst te geven
3 een voorbeeld te geven bij de tekst
4 voor de tekst belangrijke vragen te stellen

Welke twee manieren worden in alinea 1 en 2 van deze tekst gebruikt om de tekst in te leiden?

Slide 4 - Diapositive

vraag 2
In alinea 3 en 4 noemt Lieke Verheijen van de Radboud Universiteit van Nijmegen vier veranderingen in conventies die optreden bij digi-taal.

Noteer deze vier veranderingen in conventies.

Slide 5 - Diapositive

vraag 3
Wat is het verband tussen alinea 3 en alinea 4?

A Alinea 3 en alinea 4 vormen samen een opsomming.
B Alinea 3 en alinea 4 vormen samen een tegenstelling.
C Alinea 4 geeft een advies bij alinea 3.
D Alinea 4 geeft een toelichting bij alinea 3.

Slide 6 - Diapositive

vraag 4
De Amerikaanse taalwetenschapper Mark Liberman toonde aan dat het niet altijd alleen het apparaat of programma zelf is dat de regels bepaalt.

 Citeer de zin waarin uitgelegd wordt hoe hij dit aantoonde.

Slide 7 - Diapositive

vraag 5
In alinea 6 worden drie manieren genoemd waarmee je toch sociale context kunt toevoegen aan een appje of sms’je.

    Noteer deze drie manieren.

Slide 8 - Diapositive

vraag 6
In alinea 3 en alinea 8 wordt gesproken over conventies in taalgebruik. In de titel van deze tekst wijkt de schrijver af van de gebruikelijke manier om een titel te formuleren.

Van welke afwijking is er in de titel sprake?

Slide 9 - Diapositive

vraag 7
In alinea 7 staat: “Terug naar het gebruik van punten”.
Naar welke alinea’s wordt hier vooral terugverwezen?

A alinea 1, 2 en 3
B alinea 1, 2 en 4
C alinea 1, 3 en 4
D alinea 1, 4 en 5


Slide 10 - Diapositive

vraag 8
“Verder is het nog maar de vraag hoe definitief de veranderingen zijn (…)” (regels 132-134)
Waarom hoeven we ons volgens Van Oostendorp geen zorgen te maken over de invloed van digi-taal op het Nederlands?

A De nieuwe media veranderen minder snel.
B De standaardtaal verandert niet zo snel.
C Er bestaat geen gelimiteerd aantal karakters meer.
D Het aantal afkortingen neemt niet meer toe.

Slide 11 - Diapositive

vraag 9
In alinea 11 legt Van Oostendorp uit waarom hij zich geen zorgen maakt over taalverloedering.
Van Oostendorp maakt zich geen zorgen over taalverloedering omdat

A de Romeinen al klaagden over taalverloedering.
B het bij taal gaat om verwoorden en begrijpen en dat gaat goed.
C scholieren door de sociale media juist veel creatiever worden met taal.
D uit onderzoek van 2004 blijkt dat iedereen denkt dat de taal verloedert.


Slide 12 - Diapositive

vraag 10
In de tekst worden twee hoofdvragen gesteld: “Waarom verschilt digitale taal (digi-taal) van het gewone Nederlands?” (regels 27-29) en “En moeten we ons daar zorgen over maken?” (regels 29-30)

Bij welke alinea uit het middenstuk begint het antwoord op de tweede hoofdvraag?

Slide 13 - Diapositive

vraag 11
In de tekst worden twee hoofdvragen gesteld: “Waarom verschilt digitale taal (digi-taal) van het gewone Nederlands?” (regels 27-29) en “En moeten we ons daar zorgen over maken?” (regels 29-30)

Bij welke alinea uit het middenstuk begint het antwoord op de tweede hoofdvraag?

Slide 14 - Diapositive

vraag 12
Citeer de zin uit alinea 12 die het duidelijkst aangeeft hoe Verheijen denkt over de invloed van sociale media op taal.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

schrijfopdracht
zakelijke brief sociale media

Slide 17 - Diapositive

uitdelen:
schrijfopdracht IV:

maandag 16/12
- inleveren zakelijke brief 'sociale media'
dinsdag 17/12
- leren signaalwoorden en verbanden
- leren theorie werkwoordspelling
huiswerk week 51

Slide 18 - Diapositive