Mavo 2 / Oefentoets H1 (ABCDEFGH)

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Wat betekent "la dispute"?

1. de reis
2. het station
3. het ding
4. de ruzie

Wat betekent 'fatigué(e)'?

1. zien
2. moe
3. water
4. zelfs

Wat betekent 'arrêter'?

1. zien
2. aankomen
3. werken
4. stoppen

Welk woord hoort er niet bij?

1. ce weekend
2. l'église
3. la semaine dernière
4. hier

Wat betekent "après"?

1. te veel
2. daarna
3. waardeloos
4. belangrijk

Hoe zeg je "zien" in het Frans?

1. jouer
2. faire
3. voir
4. aider

'de reis' vertaal je met ...

'zien hebben in' vertaal je met.......

'de zon' .......

'het vertrek' vertaal je met.......

'ik wil' vertaal je met .......

Welk woord hoort er niet bij?

1. faire de l'escalade
2. faire les magasins
3. faire les devoirs
4. nager

Hoe vertaal je "de boom" in het Frans?

1. le truc
2. l'arbre
3. l'eau
4. le jeune

Vertaal in het Frans:
ik ben naar het strand geweest?

Vertaal in het Frans:
heb je een leuke vakantie gehad?

Vertaal in het Frans:
we hebben gekampeerd

Vertaal in het Frans:
het was warm

Traduis.

(Mijn) _________ parents sont malades .

Traduis.

(hun) _________ trein arrive à cinq heurs.

Traduis.

(onze) _________ cousins sont au collège.

Traduis.

(haar) _________ amis vont à la fête.

Traduis.

(Jouw) _________ ami Pierre est en vacances.

Passé composé bestaat uit:

     1. een hulpwerkwoord

     2. een voltooid deelwoord

1. hulpwerkwoord

Meestal is dit een vorm van het werkwoord AVOIR (hebben)

                                 

le verbe avoir

j'	ai
tu	as
il / elle/ on	a
nous	avons
vous	avez
ils / elles	ont

ik	heb
jij	hebt
hij / zij / men	heeft
wij	hebben
jullie / u	hebben / heeft
zij [mmv / vmv]	hebben

il/elle/on a

nous avons

vous avez

ils/elles ont

tu as

j'ai

wij hebben

zij hebben (ml&vr)

ik heb

jullie hebben & u heeft

jij hebt

hij/zij/men heeft (wij hebben)

2a. voltooid deelwoord

Van regelmatige werkwoorden op -er:

• Maak de stam door -er van het werkwoord af te halen
• Zet er dan é achter

 J'ai parlé (parler = praten)            = Ik heb gepraat 

 On a chanté (chanter = zingen)   = We hebben gezongen                                 

2b. voltooid deelwoord

Onregelmatige werkwoorden

Avoir >> EU (gehad)

Être >> ÉTÉ (geweest)

FAIRE >> FAIT (gedaan)

Wat is de juiste vertaling van:
Ma soeur a mangé une glace

1. Mijn zus eet een ijsje
2. Mijn zus at een ijsje
3. Mijn zus heeft een ijsje gegeten
4. Mijn zus wil een ijsje eten

Maak een passé composé met:
je - téléphoner

1. Je suis téléphoné
2. J'ai téléphoné
3. Je suis téléphonée
4. J'ai téléphonée

Wat is de juiste vertaling van:
Ik heb gespeeld

1. Je suis jouer
2. Je ai joue
3. J'ai jouer
4. J'ai joué

Wat is de juiste vertaling van:
Hij heeft gepraat

1. Il a parlé
2. Ils ont parlé
3. Elle a parlé
4. Nous avons parlé

Wat is de juiste vertaling van:
Het meisje heeft gedanst

1. La fille a danse
2. La fille ont dansé
3. La fille dansé
4. La fille a dansé

Wat is de juiste vertaling van:
Ik heb in Parijs gewoond

1. J'ai habite à Paris
2. J'ai habité à Paris
3. Je suis habité à Paris
4. Je suis habite à Paris

Wat is de juiste vertaling van:
Ik ben geweest

1. Je suis été
2. J'ai été
3. J'ai êtré
4. Je suis êtré

Wat is de juiste vertaling van:
Hij heeft gedaan

1. Il a fait
2. Il as fairé
3. Ils ont faire
4. Il est fait

Passé composé

-er	j'ai
prendre	tu as
être	il a
avoir	on a
faire	nous avons

parlé

été

eu

pris

fait

Koppel de voltooid deelwoorden aan het juiste werkwoord

avoir

acheter

habiter

faire

être

oublier

été

habité

fait

oublié

eu

acheté

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje

Passé composé

Geen passé composé

Je fais

Il parle

Il a parlé

Nous avons regardé

J'ai fait

Nous regardons

Welk zinsdeel is GEEN Passé Composé?

1. il parle
2. ils ont parlé
3. j'ai parlé
4. nous avons parlé

Met de présent vertel je over

1. het verleden
2. het heden (wat je nu doet)
3. de toekomst

In welke tijd staat de zin:

nous cherchons un camping

1. présent
2. passé composé

Met de passé composé vertel je over

1. het verleden
2. het heden
3. de toekomst
4. de tijd van mijn oma

Welke passé composé is juist?

1. Ils ont acheté un cadeau.
2. Ils ont achete un cadeau.

Welke passé composé is juist?

1. Ma soeur, elle avons donné un cadeau.
2. Ma soeur, elle a donné un cadeau.

Geef de juiste vorm van AVOIR:
Nous…...

1. sommes
2. avons
3. ai
4. ont