Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 80 min
Éléments de cette leçon
Zorg dat je startklaar bent
Nodig: Chromebook.
Welkom bij
Nederlands
Slide 1 - Diapositive
Lesdoelen
Ik weet hoe ik mijn mondeling moet voorbereiden.
Ik weet hoe de speech gepresenteerd moet worden.
Ik weet wat ik kan verwachten bij de toets leesvaardigheid en schrijfvaardigheid.
Slide 2 - Diapositive
Speech
(pta spreekvaardigheid)
Filmpje in Classroom
OF
Presentatie live in de klas
(extra punt op je cijfer i.v.m. live publiek en één keer kans)
Beide opties 3 tot 5 min.
Slide 3 - Diapositive
Praktische zaken mondeling
5 goedgekeurde boeken
Kijk goed naar jouw tijdstip in Magister!!
Tussen 13 en 21 maart, wees op tijd.
Te laat = minder tijd voor je mondeling = lager cijfer.
Niet komen = gemist pta.
15 min. p.p.
Geen leesdossier = geen mondeling = geen examen
Leesdossier tijdens de mondeling? Alleen bij nood, alle informatie zit in je hoofd.
Slide 4 - Diapositive
Hoe mondeling voorbereiden?
Leer de theorie over het leesdossier in Classroom goed uit je hoofd. Er worden ook vragen over de theorie gesteld.
Leer de informatie in je leesdossier goed uit je hoofd.
Voor al je boeken moet je een link kunnen leggen tussen de theorie en je boek. Daar wordt naar gevraagd!
Slide 5 - Diapositive
Auteur
Van al je boeken moet je de auteur kunnen benoemen.
Leer de namen bij de titels dus uit je hoofd!
Slide 6 - Diapositive
Personages in leesdossier
Hoofdpersoon: personage dat een grote verandering doormaakt, degene om wie het verhaal draait.
Tegenspeler: belangrijkste persoon voor de hoofdpersoon en zijn verhaal. Kan ook een eigenschap van de hoofdpersoon zijn. Door tegenspeler komt hoofdpersoon in beweging. Leg je keuze voor tegenspeler uit.
Bijpersonen: noem een aantal belangrijke personages voor het verhaal / hoofdpersoon.
Slide 7 - Diapositive
Extra informatie hoofdpersoon
Uiterlijke kenmerken
Karaktereigenschappen
Ontwikkeling van een personage in het verhaal
Eén of twee belangrijke gebeurtenissen voor de hoofdpersoon en zijn ontwikkeling.
Slide 8 - Diapositive
Titelverklaring
Waar verwijst de titel naar?
Meestal twee verklaringen: letterlijk en figuurlijk
Slide 9 - Diapositive
Perspectief verhaal
Alwetende verteller: staat buiten het verhaal en weet van iedereen de gedachtes en handelingen, geeft omschrijvingen van alles wat er gebeurt.
Personale verteller(hij/zij/jij/wij): verteller binnen het verhaal waarbij je de gedachtes van 1 persoon leest.
Ik-verteller:binnen het verhaal, alles vanuit 1 persoon, de ik-verteller.
Slide 10 - Diapositive
Extra informatie bij verteller
Verteller is niet de schrijver van het verhaal, het is door wiens bril je het verhaal leest.
Vaak is de alwetende verteller afgewisseld met de personale verteller.
Dialogen (gesprekken tussen mensen) moet je niet bekijken voor het bepalen van het perspectief.
Slide 11 - Diapositive
Verhaallijn
Belangrijkste gebeurtenissen vertellen die de hoofdpersoon en de tegenspeler meemaken.
Samenvatting met de kern van het verhaal.
Slide 12 - Diapositive
Tijd in een verhaal
In welke tijd speelt het zich af?
Let op: data, voorwerpen, manier van communiceren, gebeurtenissen in de geschiedenis, beroemde mensen die worden genoemd.
Doet de schrijver iets bijzonders met de tijd in het verhaal? Bijvoorbeeld 2 verhalen door elkaar op 2 verschillende momenten.
Slide 13 - Diapositive
Begrippen bij tijd
Flashback: je gaat terug in de tijd om informatie te krijgen over eerdere gebeurtenissen die belangrijk zijn voor het personage of het verhaal.
Flashforward: je krijgt informatie over de toekomst in het verhaal om je als lezer extra informatie te geven die de personages nog niet weten of om je nieuwsgierig te maken.
Chronologisch: verhaal wordt in logische tijdsvolgorde vertelt zonder flashbacks of flashforwards (fabel).
A-chronologisch: tijd verandert vaak in het verhaal, niet in de logische volgorde van tijd verteld. Er zijn flashbacks en/of flashforwards in het verhaal (sujet).
Geef aan of het een fabel is of een sujet met uitleg en voorbeelden.
Slide 14 - Diapositive
Ruimte in een verhaal
Kan een stad, plaats of ruimte zijn.
Eén of meerdere plekken die belangrijk zijn voor het verhaal.
Kijk naar de plekken of ruimtes waar de hoofdpersoon veel meemaakt in het verhaal.
Leg uit wat de belangrijkste ruimte is en waarom.
Slide 15 - Diapositive
Functies van spelen met tijd of ruimte in een verhaal
Spanning.
Extra informatie over gebeurtenissen / personages.
Informatie over karakter / motieven van personages.
Slide 16 - Diapositive
Patronen
Geen personages!
Gebeurtenissen / gedachtes / dromen / voorwerpen die telkens terugkomen.
Terugkerende onderwerpen (thema's) die worden besproken in het boek, maar die niet centraal staan in het verhaal.
Geef aantal voorbeelden + uitleg in leesdossier.
Slide 17 - Diapositive
Hoofdmotief
Belangrijkste onderwerp (patroon) in het verhaal. Gebruik de ontdekte patronen in het verhaal om tot het hoofdmotief te komen.
Of: welke boodschap wil de schrijver geven aan jou als lezer met dit verhaal?
Slide 18 - Diapositive
PTA Lezen en schrijven (19 maart)
Leesvaardigheid: leesteksten met vragen, oefen met oude examens. Theorie leren over de functies van afbeeldingen die in de les zijn behandeld en deze theorie toepassen op teksten met afbeeldingen.
Schrijfvaardigheid: samenvatten met kernzinnen (overschrijven niet citeren), stroomschema's (oorzaak-gevolg) of een keuzelijst (m.b.v. kernzinnen).