2.1 t/m 2.3 Luisteren en kijken (informatieve, instructieve en betogende teksten)


SAMENVATTING
LUISTEREN EN KIJKEN
HOOFDSTUK 2
2.1 informatieve teksten
2.2 instructieve teksten
2.3 betogende teksten
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 35 min

Éléments de cette leçon


SAMENVATTING
LUISTEREN EN KIJKEN
HOOFDSTUK 2
2.1 informatieve teksten
2.2 instructieve teksten
2.3 betogende teksten

Slide 1 - Diapositive

Agenda
  • Theorie luisteren hoofdstuk 2

  • Gezamenlijk opdracht maken
  • Zelfstandig oefenen op oefenenfacet.onl

Slide 2 - Diapositive


DOEL
AAN HET EINDE VAN DE LES:

  • Begrijp je de belangrijkste aanwijzingen uit een demonstratie of instructie.

  • Begrijp je informatieve kijk- en luisterteksten en kun je bedoelingen uit taal- en beeldgebruik afleiden.

  • Herken je de standpunten en argumenten in een betogende kijk- en luistertekst en kun je de kwaliteit van de argumenten beoordelen. 
       DOEL

Slide 3 - Diapositive

Theorie
Informatieve teksten kunnen twee doelen hebben:
  • uiteenzettend: de informatie wordt op een neutrale toon gegeven, bijvoorbeeld nieuwsberichten
  • beschouwend: de luisteraar wordt vanuit verschillende kanten geïnformeerd, zodat hij zich een mening kan vormen, bijvoorbeeld documentaires en reportages
Als kijker/luisteraar moet je de tekst niet alleen begrijpen, maar je moet ook een oordeel vellen over de bedoeling en gevoelens van spreker(s).
Ook moet je je afvragen of de informatie actueel en betrouwbaar is.
INFORMATIEVE TEKSTEN 2.1

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive


De meeste informatieve teksten
zijn uiteenzettend: de informatie
wordt op neutrale (= niet partijdige) toon gegeven.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 6 - Quiz

Voorbeelden van informatieve teksten zijn:
A
het journaal, reclamefilmpjes en series
B
Netflix, YouTube, TikTok en Instagram
C
speelfilms, documentaires en filmpjes van influencers
D
nieuwsberichten, documentaires en reportages

Slide 7 - Quiz

Theorie
 Een instructie heeft vaak de volgende kenmerken:
  • in de inleiding wordt het onderwerp van de instructie genoemd
  • de instructie bestaat uit een aantal aanwijzingen
  • de aanwijzingen zijn concrete stappen die je vaak in een vaste volgorde moet uitvoeren
Let ook op:

Signaalwoorden, geven de volgorde aan hoe de instructie uitgevoerd moet worden.
Werkwoorden geven aan wat je precies moet doen. 
In de praktijk kun je uitleg krijgen aan de hand van een demonstratie.
Instructieve teksten 2.2

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

In een instructie krijg je uitleg hoe je iets moet doen, daarbij wordt vaak gebruik gemaakt van signaalwoorden en werkwoorden.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 10 - Quiz

Theorie
In een betoog, debat of discussie is er iemand die met gebruik van argumenten anderen probeert te overtuigen van zijn standpunt.

Standpunten worden vaak ingeleid met zinnetjes als:

  • ik vind… - volgens mij… - ik denk dat… - het is mijn overtuiging… - mijn conclusie is…
Er zijn zowel objectieve als subjectieve argumenten die gebruikt worden om het standpunt te verdedigen.
Drogredenen kunnen ook voorkomen. Dit zijn onjuiste argumenten of redeneringen. Voorbeelden zijn verkeerde vergelijking of persoonlijke aanval.
BETOGENDE TEKSTEN 2.3

Slide 11 - Diapositive

Theorie
Generalisatie
Een algemene regel vaststellen op basis van te weinig gegevens.
Mijn oma rookt een pakje sigaretten per dag en is 95 jaar, dus roken is niet slecht voor je gezondheid.

Onjuist beroep op autoriteit
Beweren dat iets waar is omdat een autoriteit die onbetrouwbaar is, dat zegt.
Ik vind dat we geen Olympische Spelen in Nederland moeten houden. Dat zegt de voorzitter van onze voetbalclub ook. 

Verkeerde vergelijking
Er worden twee dingen met elkaar vergeleken die niet te vergelijken zijn.
 Voorbeeld: op de havo heb je ook geen lange stage, dus die stage van een halfjaar op het mbo hoeft ook niet.

Persoonlijke aanval
De persoon wordt aangevallen, niet zijn standpunt of argument.
Voorbeeld: Dat klopt niet, want iemand met jouw reputatie kan hier niks zinnigs over zeggen.
VOORBEELDEN DROGREDENEN (blz.210 deel A)
bladzijde 210

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive


Nederlands is het leukste schoolvak.
A
feit
B
mening
C
argument
D
drogreden

Slide 14 - Quiz


Wijn is gezond. Dat
zegt de barman ook.
A
Generalisatie
B
Onjuist beroep op autoriteit
C
Persoonlijke aanval
D
Verkeerde vergelijking

Slide 15 - Quiz


Hij is trouwens de beste barman van Nederland.
A
feit
B
mening
C
argument
D
drogreden

Slide 16 - Quiz

Hij heeft vorig jaar drie prijzen gewonnen.
A
Objectief argument
B
Subjectief argument

Slide 17 - Quiz

Hippopotomonstrosesquippedaliofobie is een fobie (angst) voor lange woorden zoals het woord van de fobie zelf.
A
feit
B
mening
C
argument
D
x

Slide 18 - Quiz

Gezamenlijk aan de slag
We maken gezamenlijk de examenopdrachten van hoofdstuk 2.1, 2.2 en 2.3

Slide 19 - Diapositive

Zelfstandig aan de slag
ga naar oefenenfacet.onl
maak van een oud examen de luisteropdrachten

Slide 20 - Diapositive