TT zwakke werkwoorden K.1 Lektion 1 Gram. A, B

Werkwoorden - basis
intro
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoorden - basis
intro

Slide 1 - Diapositive

De personen - enkelvoud
1e persoon:
ich
(ik)
2e persoon:
du
(jij)
3e persoon:
er, sie
(hij, zij)
es
(het)
uitleg

Slide 2 - Diapositive

De personen - meervoud
1e persoon:
wir
(wij)
2e persoon:
ihr
(jullie)
3e persoon:
sie
(zij)
Sie
(u)
uitleg

Slide 3 - Diapositive

Elke persoon zijn eigen uitgang!
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
feesttenten
uitleg

Slide 4 - Diapositive

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
Hoe werkt het?
regel: stam + uitgang

wohnen
stam: -en eraf
-> wohn


uitleg

Slide 5 - Diapositive

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Hoe werkt het?
wohn
wohn
wohn

wohn
wohn
wohn
regel: stam + uitgang

wohnen
stam: -en eraf
-> wohn


uitleg

Slide 6 - Diapositive

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Consequent!
komm
sammel
üb

üb
sammel
komm
stam: -en eraf
kommen -> komm
üben -> üb
sammeln -> sammel


uitleg

Slide 7 - Diapositive

En nu jij!
Je krijgt 13 vragen:
  • 4x multiple choice
  • 9x open

Kan jij alle werkwoorden al correct vervoegen?
uitleg

Slide 8 - Diapositive

wohnen (ich)
1/13
uitleg/antwoord
wohnen -> 
stam = wohn ->
ich = -e ->
wohne
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 9 - Quiz

machen (ihr)
2/13
uitleg/antwoord
machen -> 
stam = mach ->
ihr = -t ->
macht
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 10 - Quiz

rudern (du)
3/13
uitleg/antwoord
rudern -> 
stam = ruder ->
du = -st ->
ruderst
A
rudere
B
ruderst
C
rudernst
D
rudernt

Slide 11 - Quiz

kommen (Omar)
4/13
uitleg/antwoord
kommen -> 
stam = komm ->
Omar = er (3e persoon enk.) = -t ->
kommt
A
kommet
B
komt
C
kommst
D
kommt

Slide 12 - Quiz

wohnen (du)
5/13
uitleg/antwoord
wohnen -> 
stam = wohn ->
du = -st ->
wohnst

Slide 13 - Question ouverte

spielen (ich)
6/13
uitleg/antwoord
spielen -> 
stam = spiel ->
ich = -e ->
spiele

Slide 14 - Question ouverte

sammeln (Maria)
7/13
uitleg/antwoord
sammeln -> 
stam = sammel ->
Maria = sie (3e persoon enk.) = -t ->
sammelt

Slide 15 - Question ouverte

kochen (ihr)
8/13
uitleg/antwoord
kochen -> 
stam = koch ->
ihr = -t ->
kocht

Slide 16 - Question ouverte

fragen (wir)
9/13
uitleg/antwoord
fragen -> 
stam = frag ->
wir = en ->
fragen

Slide 17 - Question ouverte

schreiben (Frau Müller)
11/13
uitleg/antwoord
schreiben -> 
stam = schreib ->
Frau Müller = sie (3e persoon enk.)  = -t ->
schreibt

Slide 18 - Question ouverte

brennen (das Haus)
10/13
uitleg/antwoord
brennen -> 
stam = brenn ->
das Haus = es (3e persoon enk.)  = -t ->
brennt

Slide 19 - Question ouverte

lachen (Sie)
12/13
uitleg/antwoord
lachen -> 
stam = lach ->
Sie  = -en ->
lachen

Slide 20 - Question ouverte

stehen (die Frauen)
13/13
uitleg/antwoord
stehen -> 
stam = steh ->
die Frauen = sie (3e persoon mv) = -en ->
stehen

Slide 21 - Question ouverte

Een klein probleempje...
  1. de stam eindigt op een sis-klank
uitleg

Slide 22 - Diapositive

ich
du
er, sie, es

du
du
du
e
st
t

st
st
st
Stam op -ß, -ss, -z, -sch: het probleem

heiß


ss
tanz
tausch
stam: -en eraf
heißen -> heiß
küssen -> küss
tanzen -> tanz
tauschen -> tausch


uitleg

Slide 23 - Diapositive

du
du
du
du
t
t
t
t
Stam op -ß, -ss, -z, -sch: de oplossing
heiß
ss
tanz
tausch
stam: -en eraf
heißen -> heiß
küssen -> küss
tanzen -> tanz
tauschen -> tausch


gewoon de 's' van 'st' weghalen!
uitleg

Slide 24 - Diapositive

En nu jij!
Je krijgt 13 vragen:
  • 2x multiple choice
  • 5x open

Kan jij alle werkwoorden al correct vervoegen?
uitleg

Slide 25 - Diapositive

rechnen (ich)
1/13
uitleg/antwoord
rechnen -> 
stam = rechn ->
ich = -e -> geen uitspraakprobleem
rechne
A
rechne
B
rechene
C
rechen
D
reche

Slide 26 - Quiz

heißen (du)
3/13
uitleg/antwoord
heißen -> 
stam = heiß ->
du = -st -> de s vervalt
heißt
A
heißest
B
heißt
C
heißst
D
heißenst

Slide 27 - Quiz

löschen (du)
5/13
uitleg/antwoord
löschen -> 
stam = lösch ->
du = -st -> de s vervalt
löscht

Slide 28 - Question ouverte

finden (ich)
6/13
uitleg/antwoord
finden -> 
stam = find ->
ich = -e -> geen uitspraakprobleem
finde

Slide 29 - Question ouverte

tanzen (Maria)
7/13
uitleg/antwoord
tanzen -> 
stam = tanz ->
Maria = sie (3e persoon enk.) = -t ->
tanzt

Slide 30 - Question ouverte

heißen (der Film)
10/13
uitleg/antwoord
heißen -> 
stam = heiß ->
der Film = er (3e persoon enk.) = -t ->
heißt

Slide 31 - Question ouverte

küssen (Sie)
12/13
uitleg/antwoord
küssen -> 
stam = küss ->
Sie = -en ->
küssen

Slide 32 - Question ouverte

Samenvatting
Basisregel:  stam + uitgang

standaard uitgangen:
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
1 probleem + oplossing:

  1. stam op sis-klank -> bij 'du' geen st maar t

Slide 33 - Diapositive

slotwoord

Slide 34 - Diapositive