1.9 spelling

1.9 spelling
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

1.9 spelling

Slide 1 - Diapositive

Welke leestekens ken je?

Slide 2 - Carte mentale

Wanneer zet je een punt?

Slide 3 - Question ouverte

Wel een punt

  1.  einde mededelende zin
  2.  afkorting: na ieder afgekort woord. Woord wordt helemaal uitgesproken (n.a.v. ). 
        let op: havo en vwo 


Geen punt

  1.  einde zin na afkorting met een punt 
  2. Zin die al eindigt met een ander leesteken.  
  3. Zin die eindigt met merknaam met uitroepteken (Joop!)

Slide 4 - Diapositive

Typ de volgende afkorting goed over:
maw (met andere woorden)

Slide 5 - Question ouverte

Typ de volgende afkorting goed over
NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie)

Slide 6 - Question ouverte

Wat is een beletselteken?

Slide 7 - Question ouverte

Beletselteken
- Als een woord of zin niet wordt afgemaakt.
Jan riep: ‘Wacht even op m...’ Maar Anja hoorde hem al niet meer.

- Om een langere pauze aan te geven. 
Ik ... hou toch ... van jou!

Slide 8 - Diapositive

Wanneer gebruik je de komma?

Slide 9 - Carte mentale

komma
- Tussen twee werkwoorden bij een samengestelde zin

- Meestal voor voegwoorden (maar, omdat, zodat, etc.)

- Tussen delen van een opsomming (een rode, zachte en grote poef)


Slide 10 - Diapositive

Plaats in de volgende zin komma's:
Ik heb zin in de vakantie omdat ik dan niet aan komma's hoef te denken.

Slide 11 - Question ouverte

Waar zet je de komma? Noteer alleen het woord voor de komma met de komma erachter.

Nu ik er langer over nadenk vind ik het geen gek idee.

Slide 12 - Question ouverte

Een komma is belangrijk...

Slide 13 - Diapositive

Puntkomma
Met een puntkomma geef je aan dat de delen voor en na de puntkomma bij elkaar horen. 

Tussen 2 zinnen die heel nauw met elkaar samenhangen
Frank was laat; zijn fiets bleek gestolen. 
Iedereen heeft het proefje gedaan; Jesse is alleen de resultaten vergeten te noteren. 
In een opsomming. 
Let op: aan het eind van de opsomming schrijf je een punt. 
Ons weekmenu bestaat uit:
- aspergesoep;
- gestoofde aardappels uit de oven;
- langzaam gegaard stoofvlees. 

Slide 14 - Diapositive

Plaats de puntkomma op de juiste plek in de zin. Schrijf alleen het woord voor de puntkomma op en de puntkomma zelf:
Sep heeft een baantje in het zwembad hij wil later badmeester worden.

Slide 15 - Question ouverte

Neem de zin over en plaats hoofdletters en leestekens.

ik heb veel geleerd deze les namelijk hoe je punten komma's en puntkomma's gebruikt

Slide 16 - Question ouverte

Wanneer gebruik je een dubbele punt?

Slide 17 - Question ouverte

Uitlegfilmpje dubbele punt en aanhalingstekens
Zie online methode


Slide 18 - Diapositive

Dubbele punt
Als aankondiging van een opsomming
Dit ga je doen: 
- je opent de colafles;
- je voegt de Mentos toe. 
Als aankondiging van een uitleg of een voorbeeld.
Let op: geen hoofdletter na dubbele punt
Je kunt kiezen: je werkt in een groepje van drie of je werkt alleen. 
Als aankondiging van een citaat. 
Let op: je schrijft wel een hoofdletter. 
Carola zegt: 'Laat mij maar alleen werken, daar houd ik van.'

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Aanhalingstekens
Bij citaten
'Luister naar me!' riep tante Bea.
Pieter zei: 'Ik hoor je niet.'
'Ik ga naar huis', zei Jan. 'Zie ik jullie morgen?'
'Je kunt ervan uitgaan,' zei Mel, 'dat ik erbij ben.'
Als je nadruk wilt leggen op een woord of zin. 
Kon je het woord 'onmiddellijk' goed spellen?
Als het woord op een ironische manier (spottend) gebruikt wordt.
Toen de halve klas te laat kwam, zei de leraar dat we weer 'lekker op tijd' waren.

Bij directe rede
'Three, two, one - we have a lift off,' galmde de stem in de controlekamer.
Bij een zelfbedacht woord
Om mensen aan het lezen te houden, wordt literatuur soms 'verstript'.

Slide 21 - Diapositive

In de zin zijn leestekens vergeten of staan leestekens op de verkeerde plek. Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plek.

De kleuter schreeuwde naar zijn vader, Ik wil niet naar bed?

Slide 22 - Question ouverte

In de zin zijn leestekens vergeten of staan leestekens op de verkeerde plek. Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plek.

ik hou niet van appeltaart zei ik

Slide 23 - Question ouverte

In de zin zijn leestekens vergeten of staan leestekens op de verkeerde plek. Neem de zin over en zet de leestekens op de juiste plek.

Je hebt de keuze je gaat luisteren of je verlaat het lokaal.

Slide 24 - Question ouverte

Welk dicteewoord is juist gespeld?
A
cappucino
B
luxueus
C
verukkelijk
D
kostenloos

Slide 25 - Quiz

Welk dicteewoord is juist gespeld?
A
pannenkoek
B
altans
C
sms-en
D
hartelust

Slide 26 - Quiz

Welk dicteewoord is juist gespeld?
A
resensie
B
exeem
C
failisement
D
woordvoerster

Slide 27 - Quiz

Aan het werk :-)
Opdrachten maken bij 1.9:
=> Hoe heb je opdracht 1 gemaakt?
Welke opdrachten mag je overslaan? (zie opdracht 2)

> 2, 3, 6, 7, 8 (als je die nog niet af had) en opdracht 10 (samenwerken)
> opdracht 12


Slide 28 - Diapositive