A2

A2
-  review afmaken
- Klaar? Check of het compleet is



1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

A2
-  review afmaken
- Klaar? Check of het compleet is



Slide 1 - Diapositive

In front of you

- pen and paper
- Ipad 
- your A book 

- work alone in silence or together while whispering 
- schrijf een korte samenvatting over het filmpje
- beschrijf twee dingen die je heel leuk vind
- Beschrijf één ding wat je niet leuk vond. Leg uit waarom je het niet leuk vond. 
-  Leg uit of je het zou aanbevelen aan iemand anders. 

gebruik grammatica, stones en vocabulaire uit chapter 3 . onderstreep alles wat je gebruikt 

- Past simple
- Present perfect
- Adverbs
& adjectives 

Slide 2 - Diapositive

Opdracht 2 

- schrijf een review over je favoriete boek/film/ game
schrijf een korte samenvatting over het filmpje
- beschrijf twee dingen die je heel leuk vind
- Beschrijf één ding wat je niet leuk vond. Leg uit waarom je het niet leuk vond. 
- Leg uit of je het zou aanbevelen aan iemand anders. 

gebruik grammatica, stones en vocabulaire uit chapter 3 . onderstreep alles wat je gebruikt 

- Past simple
- Present perfect
- Adverbs & adjectives 

Slide 3 - Diapositive

Het recept om de antwoorden te vinden
- Signaalwoorden

-Woordenschat

-  Vraagsoorten

- Oefenen, oefenen, oefenen

Slide 4 - Diapositive

Woordenboek

  • Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden door de andere woorden.

  • Bekijk of het woord op een ander woord lijkt.
  • Zoek het basiswoord. (slow ipv slowly, extend ipv extended)
  • Let op :Er staan vaak meerdere betekenissen. 
  • Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat gebruiken.

Slide 5 - Diapositive

!
Zorg dat je de vragen goed begrijpt.
Gebruik ook hier je woordenboek voor.

we gaan dit nu oefenen met een aantal vragen

Slide 6 - Diapositive

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 7 - Quiz

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 8 - Quiz

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 9 - Quiz

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 10 - Quiz

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 11 - Quiz

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 12 - Quiz