Intro les

Bienvenue!
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Bienvenue!

Slide 1 - Diapositive

Présence
tout le monde est présent?

Slide 2 - Diapositive

Programme

Doel van vandaag:
  •  inventariseren

Slide 3 - Diapositive

ik vind bij Frans de volgende onderdelen moeilijk:

Slide 4 - Carte mentale

Ik heb Frans van....

Slide 5 - Carte mentale

Ik heb behoeft aan extra ondersteuning bij:
grammatica
woordjes leren
lezen
luisteren
spreken
schrijven
iets anders..

Slide 6 - Sondage

Mijn eindcijfer was vorig schooljaar:
zwaar onvoldoende
onvoldoende
net voldoende
voldoende/ goed

Slide 7 - Sondage

Het bijvoeglijk naamwoord
Wat weet je al over het bijvoeglijk naamwoord in het Frans?

Slide 8 - Diapositive

Vorm

Dit is voor regelmatige bijvnw...




Plaats

Slide 9 - Diapositive

Vorm
En deze zijn onregelmatig...
  • actif - active
  • bon - bonne
  • heureux - heureuse
  • italien - italienne




Plaats

Slide 10 - Diapositive

Vorm






Plaats

La petite fille
le grand garçon
une fille italienne
un garçon intelligent
une belle fille
un garçon sympa

Slide 11 - Diapositive

Vorm






Plaats

La petite fille
le grand garçon
une fille italienne
un garçon intelligent
une belle fille
un garçon sympa

Slide 12 - Diapositive

Vorm






Plaats
De regel / Het liedje....

gros beau bon joli
haut long vieux petit
jeune mauvais nouveau et grand
Ce sont les mots qui viennent DEVANT

Slide 13 - Diapositive

Dus... /Donc....


Denk bij het schrijven van een bijvoegelijk naamwoord altijd aan 2  dingen: VORM en PLAATS !!

Avez-vous des questions?

Slide 14 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La fleur est vert.
B
La fleur est verte.

Slide 15 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petite.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petites.

Slide 16 - Quiz

Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures verts.
B
Elle porte les chaussures vert.
C
Elle porte les chaussures verte.
D
Elle porte les chaussures vertes.

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Ses jeans est bleus.
B
Ses jeans sont bleus.
C
Sa jeans est bleu.
D
Ses jeans sont bleu.

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Il porte un jeans noire.
B
Il porte un jeans noir.
C
Il porte un jeans noirs.
D
Il porte un jeans noires.

Slide 20 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist vorm?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 21 - Quiz