bezittelijk voornaamwoord

Le programme d´aujourd´hui
  • Le test: Ça sera quand?
  • Répétition pronom possessif (bezittelijk voornaamwoord)
  • Répétition passé composé
  • Les mots A, B, E, F, et les phrases
  • Slim Stampen






1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Le programme d´aujourd´hui
  • Le test: Ça sera quand?
  • Répétition pronom possessif (bezittelijk voornaamwoord)
  • Répétition passé composé
  • Les mots A, B, E, F, et les phrases
  • Slim Stampen






Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les:

- weet je wat het adjectif possessif (bezittelijk voornaamwoord) is

- kun je de bezittelijke voornaamwoorden correct gebruiken in het Frans

Slide 2 - Diapositive

adjectif possessif -  bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan van wie iets is.

In NL kijk je naar de persoon van wie het is.

Peter heeft een vaas - zijn vaas
Fatima heeft een hond - haar hond

Slide 3 - Diapositive

adjectif possessif -  bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kijk je naar het woord erachter.
Is dat mannelijk, vrouwelijk of meervoud?

Johan heeft een fiets - Johan a un vélo.
Het is zijn fiets - c'est son vélo (want le vélo = mnl)

Marlies heeft een fiets - Marlies a un vélo.
Het is haar fiets - c'est son vélo (want le vélo = mnl)


Slide 4 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
mannelijk
le/l' woorden
vrouwelijk
la woorden
meervoud
les woorden
mijn
mon
ma
mes
jouw
ton
ta
tes
zijn / haar
son
sa
ses
ons / onze
notre
notre
nos
uw / jullie
votre
votre
vos
hun 
leur
leur
leurs

Slide 5 - Diapositive

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 6 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (hun) appartement
A
sa
B
leur
C
son
D
leurs

Slide 7 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 8 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 9 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (haar) organisation (v)
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 10 - Quiz

Passé composé
Stap 1: vorm van avoir
Stap 2: voltooid deelwoord (-er  + é)

Slide 11 - Diapositive

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'Avoir' 
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 12 - Question de remorquage

Jij hebt gewerkt.

Slide 13 - Question ouverte

Jullie hebben gereisd.

Slide 14 - Question ouverte

Mijn ouders hebben gezwommen.

Slide 15 - Question ouverte

Terrible
Je veux
Hier
Anglais
L'arbre
L'eau
Les mots A, B, E, F
Vreselijk
ik wil
gisteren
engels
de boom
het water

Slide 16 - Question de remorquage

Qu'est-ce que tu as fait cette été?

Slide 17 - Question ouverte

Il a fait beau?

Slide 18 - Question ouverte

Slim stampen

Slide 19 - Diapositive