V4 do. 14/01
1 / 14
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
L'adverbe/Het bijwoord.
Waar of niet waar?
Een bijwoord zegt iets over een
ander werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, bijwoord of hele zin.
Waar of niet waar?
Een bijwoord zegt iets over een
ander werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, bijwoord of hele zin.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quiz
J'ai une chaise confortable
(confortable)
Is dat een.... of een .....
(confortable)
Is dat een.... of een .....
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
Slide 7 - Quiz
Remplis / Vul in:
Kies en kijk goed of het een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord is.
J'ai ____________ réfléchit à ce qu'il m'a dit.
Kies en kijk goed of het een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord is.
J'ai ____________ réfléchit à ce qu'il m'a dit.
A
sérieusement
B
sérieuse
C
sérieux
D
sérieuxement
Slide 8 - Quiz
Adjectif / Adverbe?
Elle prépare (snel) une tarte
Elle prépare (snel) une tarte
A
rapide
B
rapidement
C
vite
D
rapid
Slide 9 - Quiz
Vertaal: Zij zingt goed.
Slide 10 - Question ouverte
vertaal: Le blouson est (te lang)
Slide 11 - Question ouverte
Vertaal: Mijn vriendin luistert slecht. Maar ze is intelligent en wij werken. Gelukkig is het huiswerk klaar.
