V3 semaine 12 L'adverbe

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

L'adverbe
Chapitre 5, Bron I

Slide 2 - Diapositive

Tes objectifs
  • Ik ken de belangrijkste Franse bijwoorden.
  • Ik kan een bijwoord in een zin gebruiken.
  • Ik weet hoe ik van een bijvoeglijk naamwoord een bijwoord kan maken.
  • Ik weet hoe ik me kan voorbereiden op de toets.
  • Outils: livre de textes p. 72, morceau de papier, stylo

Slide 3 - Diapositive

Leerstof toets
  • Ch. 5 Vocabulaire A B E F H
  • Ch. 5 Phrases-clés D en J: kunnen schrijven wat je in je weekend hebt gedaan, wat je in je vrije tijd doet en je mening geven
  • Ch. 5 Grammaire C L'imparfait / De onvoltooid verleden tijd
  • Ch. 5 Grammaire I L'adverbe / Het bijwoord
  • Ch. 2 Grammaire I Le passé composé

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Schrijf van elke zin op 1) wat het bijv.nmw. en 2) wat het bijwoord is.
1. Arthur est vraiment un bon guitariste.
2. Il a rapidement gagné des prix prestigieux.
3. La chanteuse du groupe est une fille incroyablement belle.
4. Malheureusement, Arthur est trop timide pour en parler à la chanteuse.

Slide 12 - Question ouverte

Les réponses*
  1. Arthur est vraiment un bon guitariste.
  2. Il a rapidement gagné des prix prestigieux.
  3. La chanteuse du groupe est une fille incroyablement belle.
  4. Malheureusement, Arthur est trop timide pour en parler à la chanteuse

* onderstreept = bijv.nmw.  - schuin gedrukt = bijwoord

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Les réponses
  1. Il parle mal - bijw. - zegt iets over hoe hij praat
  2. C'est difficile - bijv.nmw. - je kunt C' vervangen door Paul/le français.
  3. Elle a réagi violemment - bijw. - zegt hoe ze reageerde.
  4. Il lit un bon livre - bijv.nmw. - zegt iets over het boek/ding.
  5. Elle était nerveuse - bijv.nmw. - zegt iets over persoon.
  6. Il conduit rapidement - bijw. - zegt iets over werkwoord, hoe hij rijdt.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Les réponses
  1. mieux
  2. sérieusement
  3. facilement
  4. vraiment
  5. terriblement
  6. seulement

Slide 17 - Diapositive

À vous!
Écris une phrase en français. Utilise 2 adverbes. Choisis entre:
souvent = vaak
trop = te, te veel
vraiment = echt
beaucoup de = veel
malheureusement = helaas
doucement = zacht(jes)
longuement = lang
mal/bien = slecht/goed

Écris ta phrase dans la diapo qui suit.

Slide 18 - Diapositive

Écrivez vos phrases ici. Merci ;-) !

Slide 19 - Question ouverte