Nederlands Les 4 - Blok 2

1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Kies het juiste woord:
Mijn naam is Naloop. Wat is mijn.....?
A
voornaam
B
naam achter
C
naam voor
D
achternaam

Slide 2 - Quiz

Je _______ bij een hotel.
A
logeert
B
kijkt
C
werkt
D
slaapt

Slide 3 - Quiz

Je volgt een ______ Nederlands.
A
cursus
B
boek
C
land
D
geen idee

Slide 4 - Quiz

Iemand waar je mee werkt is een ___________.
A
vriend
B
vriendje
C
beetje gek
D
collega

Slide 5 - Quiz

De plaats waar je geboren bent is je ________________.
A
geboorteplaats
B
huis
C
werk
D
stad

Slide 6 - Quiz

Dordrecht is een mooie _______.
A
boot
B
dorp
C
stad
D
weet ik niet

Slide 7 - Quiz

Een kleine stad is een ______
A
villa
B
dorp
C
stad
D
geen idee

Slide 8 - Quiz

Mijn naam is Skeeter. Dit is mijn __________
A
achternaam
B
man
C
voornaam
D
weet ik niet meer

Slide 9 - Quiz

Oefening 1: 
Waar komt het werkwoord in de zin? 

Voorbeeld: 
        Ik in Nederland (woon

        Ik woon in Nederland

Slide 10 - Diapositive

Ik naar mijn werk (ga)

Slide 11 - Question ouverte

De cursus op een school (is)

Slide 12 - Question ouverte

Ik alleen in Amsterdam (woon)

Slide 13 - Question ouverte

Hij nu een cursus op school (doet)

Slide 14 - Question ouverte

Julia in een dorp? (woont)

Slide 15 - Question ouverte

Goedemiddag. Dit mijn zus. (is)

Slide 16 - Question ouverte

De man in mijn straat (woont)

Slide 17 - Question ouverte

Maria samen met haar vriendin naar de stad. (gaat)

Slide 18 - Question ouverte

Mijn geboorteplaats Brazilië. (is)

Slide 19 - Question ouverte

Zijn collega in Amsterdam. (werkt)

Slide 20 - Question ouverte

Goed of Fout
U bent mevrouw Bakker, klopt dat?

A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Goed of Fout:
Hij het Peter
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

Goed of fout:
Jij doet nu een cursus Nederlands.

A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

Goed of Fout:
Jennifer komt uit Amerika.

A
goed
B
fout

Slide 24 - Quiz

Goed of Fout:
Woont je in Den Haag?

A
goed
B
fout

Slide 25 - Quiz

Goed of fout:
Yvonne gaat naar een kleine school.

A
goed
B
fout

Slide 26 - Quiz

Goed of Fout:
Meneer Jansma werk in de stad.

A
goed
B
fout

Slide 27 - Quiz

Goed of Fout:
Hij bent docent Nederlands.

A
goed
B
fout

Slide 28 - Quiz

Goed of Fout:
Zij werkt samen met haar vriendin.

A
goed
B
fout

Slide 29 - Quiz

Goed of Fout:
Wat bent uw geboortedatum?

A
goed
B
fout

Slide 30 - Quiz

Oefening 3: Vul het goede onderwep in.


  1.  Meneer Vos werkt op een school. ________ is de collega van Marieke
  2. Ik woon in Ananindeua. _________ werk in Belém.
  3. Meneer Hermans, gaat _________ naar het werk?
  4. Olga werkt op school. ________ is docent.
  5. Hoi Peter! Waar woon _________ ?
  6. _______ ben receptioniste. Ik werk in een hotel.
  7. Mevrouw Naloop heeft een man. _________ heet John.
Les 4: Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Les 4: Bezittelijke voornaamwoorden
Oefening 4: Vul het goede bezittelijk vornaamwoord in.
Kies uit: mijn - jouw – uw – haar - zijn


  1. Ik ga naar school. ______ docent heet Hugo
  2. Hij woont in een dorp. ________ dorp is vlak bij een stad.
  3. Meneer Jansen heeft een vrouw. _________ naam is Nora Jansen.
  4. Wie bent U? Wat is ________ naam?
  5. Ga je naar school? Hoe heet _________ school?

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Aan welke Nederlandse woorden denk je bij het woord "hotel"
Hotel

Slide 36 - Carte mentale

Wat is dit?

Slide 37 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 38 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 39 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 40 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 41 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 42 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 43 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 44 - Question ouverte

Slide 45 - Diapositive

Les 4
Vragen?

Slide 46 - Diapositive

Les 4
Einde van de les.

Slide 47 - Diapositive