Voorzetsels

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

QUIZ

Een voorproefje voor periode 3! Onder andere het maken van een taaltoets.

Welke voorzetsels kennen jullie al?

Wat is hier het juiste kenmerk van een voorzetsel?

1. staat voor een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord
2. Staat achter een werkwoord
3. Verandert mee met de persoonsvorm in de zin
4. Zegt iets over een ding

Wat is hier het juiste kenmerk van een voorzetsel?

1. Staat alleen bij een bijvoeglijk naamwoord
2. Staat achter een werkwoord
3. Een voorzetsel geeft altijd de tijd aan in een zin
4. Met een voorzetsel kun je een plaats aangeven (voor het huis)

Welke 3 woorden zijn voorzetsels?

1. voor, sinds, sinds
2. lopen, roepen, rennen
3. de, het, een
4. die, dat, deze

Welke 3 woorden zijn voorzetsels?

1. voor, sinds, sinds
2. lopen, roepen, rennen
3. de, het, een
4. die, dat, deze

Wat zijn bijwoorden?

Bijwoorden ...

1. geven extra informatie bij een werkwoord.
2. geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
3. geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
4. geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Zoek het bijwoord:

Morgen geef ik een feestje.

1. Morgen
2. geef
3. een
4. feestje

Een aanwijzend voornaamwoord...

1. vraagt naar iets of iemand
2. verwijst naar iets of iemand maar je weet niet precies wie
3. wijst iets of iemand aan
4. bestaat helemaal niet

Wat zijn aanwijzend voornaamwoorden?

1. ik, jij
2. jouw, mijn
3. degene, zulke
4. daarom, doordat

Die en dat zijn aanwijzend voornaamwoorden als...

1. je ze kunt vervangen door dit en deze
2. je ze kunt vervangen door wie en wat

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. De leerling stresste tijdens de toetsweek
2. De leerling streste tijdens de toetsweek
3. De leerling stressde tijdens de toetsweek
4. De leerling stresde tijdens de toetsweek

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. Gisteren racede ik naar huis
2. Gisteren racte ik naar huis
3. Gisteren racete ik naar huis
4. Gisteren racde ik naar huis

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. Hij heeft de hele dag gegamed.
2. Hij heeft de hele dag gegamet.
3. Hij heeft de hele dag gegamt.
4. Hij heeft de hele dag gegamd.

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. Bob logt in en downloadt een document.
2. Bob logd in en download een document.
3. Bob logt in en download een document.
4. Bob logt in en downloat een document.

Ik heb ze van Madelon geleend.

Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...

1. ik
2. ze
3. Madelon
4. ik / ze

Weet je nog wat persoonlijke voornaamwoorden zijn? Zoek het persoonlijke voornaamwoord.

1. hem
2. ik
3. haar
4. mijn

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. Hij heeft de hele dag gegamed.
2. Hij heeft de hele dag gegamet.
3. Hij heeft de hele dag gegamt.
4. Hij heeft de hele dag gegamd.

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...

1. Zij
2. Zij, haar
3. Zij, haar, haar
4. haar

Naast de kooi van de papegaai staat een grote plantenbak.

1. naast
2. van
3. een
4. grote

Op het feest bij Janneke heb ik Marjet voor het eerste ontmoet.

1. op
2. bij
3. voor
4. het

We gingen met zijn allen naar de bioscoop in Emen

1. met
2. allen
3. naar
4. in

Vanaf de gang loop je via de keuken naar de badkamer toe.

1. via
2. vanaf
3. naar
4. toe

Twee hondjes liepen een heel stuk met ons mee langs de rand van het bos.

1. mee
2. van
3. langs
4. met

Zonder eten ben ik vanmorgen van huis naar school gegaan.

1. naar
2. vanmorgen
3. van
4. zonder

Op het strand van Terschelling hebben sinds gisteren enorme groepen toeristen hun tent opgezet.

1. op
2. sinds
3. hun
4. van

De politie was snel ter plaatse, nadat de buren op nummer 10 het alarmnummer hadden gebeld met hun mobiel telefoon.

1. ter
2. op
3. met
4. nadat

Wat is een vragend voornaamwoord?

1. Een vraag
2. Een woord dat een vraag aangeeft
3. Een woord waarmee een vraag vaak begint
4. Een woord waaraan je iets kunt vragen

Wat zijn vragende voornaamwoorden?

1. wie, wat, welke, wat voor, wat voor een, wiens
2. Wat, wanneer, waarom
3. Hoezo, hoe, welke, wiens
4. Waar, waarheen, waarvandaan

Klinkerbotsing is van toepassing bij:

1. beëindigen
2. beangstigend
3. reclameactie
4. stadion

Bij welk woord is er sprake van een klinkerbotsing?

1. realistisch
2. officieele

Wanneer is er een klinkerbotsing?

1. reünie
2. politieauto
3. mee-eter
4. bioscoop

Je mag zelf je pizza samenstellen. Wat betekent 'samenstellen' in deze zin?

1. Je mag je pizza zelf bestellen
2. Je mag je pizza zelf opeten
3. Je mag zelf kiezen wat je op je pizza doet
4. Je mag je pizza delen met andere mensen

Wat is een samenstelling

1. 2 woorden, waar 1 woord van is gemaakt
2. Samen stellen ( een relatie hebben )
3. Weet ik niet
4. Een meervoudsvorm

Wat is een samenstelling

1. zwaaien
2. wangen
3. springen
4. kaasschaaf

Samenstellingen

1. zonnenbril
2. zonnebril