Using a dictionary

Dictionary skills
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Dictionary skills

Slide 1 - Diapositive

Today's goals
  • Je weet (weer) hoe je woorden moet opzoeken in een woordenboek
  • Je weet hoe een woordenboek werkt
  • Je weet wanneer het een goed idee is om een woordenboek te gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

How to use a dictionary 

Slide 3 - Diapositive

Hoe 'lees' je een woordenboek 
  1. Het woord dat je opgezocht hebt.
  2. De uitspraak van het woord. 
  3. Het aantal woordsoorten wordt aangeven, in dit geval 2, zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord.
  4. Woordsoort zoals bijvoorbeeld zelfstandig nw, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord.
  5. ~ vervangt het woord in dat je hebt opgezocht in de voorbeelden.
  6. Voorbeelden in het Engels worden schuingedrukt. 

Slide 4 - Diapositive

Abbreviations = afkortingen

Geven o.a. woordsoorten aan.
Voor/achter in je woordenboek vind je een lijst met de afkortingen die in het woordenboek gebruikt worden.

Slide 5 - Diapositive

Hoe gebruik je een woordenboek? 
Tips:
  • De woorden staan op alfabetische volgorde.
  • Gebruik de gidswoorden boven aan. Deze geven het 1e woord en het laatste woord van die pagina aan en helpen je beter zoeken naar het woord. 
  • Let op welke vertaling (het best) past in de context.
  • Zoek naar de stam van het woord.

Slide 6 - Diapositive

Welke woorden zoek je op?
Als je een woord tegenkomt dat je nog niet kent, maak eerst de zin af. Misschien kun je raden wat het betekent. 
Bedenk: Is het woord belangrijk voor het begrip van de zin?

Dictionary use costs time!



Slide 7 - Diapositive

Welke woorden staan NIET in het woordenboek?
Afleidingen van woorden, vervoegingen van werkwoorden en verkleinvormen worden lang niet altijd in de woordenlijst of woordenboeken genoemd.

Bijv. Ran, Secondly, Sleeping -> dan zoek je de stam van het woord op: run, second, sleep

Slide 8 - Diapositive

Stam van het woord
It was extremely  cold outside.   >   stam = extreme
She loved her new phone.            >   stam = love
That is unfair.                                      >   stam = fair  
They are talking  too much.          >   stam = talk


Slide 9 - Diapositive

Wanneer gebruik je een woordenboek?
niet:
- voor elk onbekend woordje
- in elke zin
wel:
- als het nodig is om de vraag te begrijpen/ beantwoorden
- wanneer je anders een heel stuk niet begrijpt

Slide 10 - Diapositive

Why do abbreviations matter?
Paint
paint (noun/zn, betekent verf), 
to paint (verb/ww, betekent verven)

Slide 11 - Diapositive

Pronunciation
Pronunciation = uitspraak.  Dit staat vaak tussen /     / of [     ]. De uitspraak staat geschreven in het fonetisch alfabet.


Slide 12 - Diapositive

Hoe gebruik je een woordenboek? 
Tips:
  • De woorden staan op alfabetische volgorde.
  • Gebruik de gidswoorden bovenaan. Deze geven het eerste woord en het laatste woord van die pagina aan en helpen je beter zoeken naar het woord. 
  • Let op welke vertaling (het best) past in de context.
  • Zoek naar de stam van het woord.

Slide 13 - Diapositive

How will you use the dictionary?
  • First, what letter does it start with?
  • Second,  what does the second letter start with?
  • Find the word, its translation and the meaning


Slide 14 - Diapositive

Taak
Oefen met het ENG-NL woordenboek door de taken op de worksheet te maken.

Schrijf je naam op je worksheet en lever dit in aan het einde van de les.

Slide 15 - Diapositive

Goal check
I know how to use a dictionary
I know when to use a dictionary
I know what all the elements of a dictionary entry mean 
I have practised using a dictionary. 

Slide 16 - Diapositive

3

Slide 17 - Vidéo

Which word comes first in the dictionary?

A
gorilla
B
gorgeous
C
group
D
great

Slide 18 - Quiz

American or British English:
pavement

A
AE
B
BE

Slide 19 - Quiz

Which word comes first in the dictionary?
A
photography
B
photographic
C
photograph
D
photographer

Slide 20 - Quiz

In which order do you find these words in a dictionary?
spy-glass
squadron
spinach
sparkling
sporty
stability
square
staircase

Slide 21 - Question de remorquage

If you were on a brig, what type
of vehicle would you be riding?

Slide 22 - Question ouverte