Week 32, les 2, 4m Signaalwoorden 4-4-24

Signaalwoorden
in het Duits, welke
ken je?
1 / 19
suivant
Slide 1: Carte mentale
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Signaalwoorden
in het Duits, welke
ken je?

Slide 1 - Carte mentale

Slide 2 - Vidéo

signaalwoorden
Een signaalwoord in een zin vertelt iets over het verband tussen die zin  en de zin daarvoor. 
Signaalwoorden geven je inzicht in de structuur van de tekst. 
Daarnaast staan de antwoorden op de vragen vaak na of in de buurt van de signaalwoorden!!!!!!

Slide 3 - Diapositive

zum Beispiel:
tijd: heute, gestern, mittlerweile
opsomming: erstens, zweitens, drittens
tegenstelling: aber, doch, obwohl, jedoch
overeenkomst/vergelijking: sowohl als auch, gleich, dasselbe wie, wie
voorbeeld: zum Beispiel, also, das heißt, unter anderem
oorzaak/gevolg: weil, wegen, dadurch, als Folge von

Slide 4 - Diapositive

Vertaal: aber

Slide 5 - Question ouverte

Vertaal: zum Beispiel

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal: jedoch

Slide 7 - Question ouverte

in plaats daarvan
pas echt
inderdaad
ook
auch
erst recht
tatsächlich/in der Tat
stattdessen

Slide 8 - Question de remorquage

Vertaal: weil, da
A
want
B
wegens
C
omdat
D
dat

Slide 9 - Quiz

Vertaal: laut
A
volgens
B
overigens

Slide 10 - Quiz

Vertaal: der Verfasser

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal: Gegensatz

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal: Absatz

Slide 13 - Question ouverte

wann? 
was? 
wer? 
wie?
wo?
woher?
wohin? 
wanneer?
 wat?
 wie?
 hoe?
waar?
waarvandaan?
waarheen? 

Slide 14 - Question de remorquage

Vertaal: Nachteil oder Vorteil

Slide 15 - Question ouverte

Wat betekent het woord schließen in de volgende zin:
Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?
A
sluiten
B
beslissen
C
concluderen
D
besluiten

Slide 16 - Quiz

dem 3. Absatz nach betekent:
volgens de 3e alinea
goed
fout

Slide 17 - Sondage

Welche Frage passt in die Lücke in Absatz 4? betekent:
Welke vraag past op de open plek in alinea 4?
goed
fout

Slide 18 - Sondage

Arten von Fragen
4 veel voorkomende vraagsoorten

meerkeuze vragen                   alleen de vraag lezen ....
open vraag                               in het Nederlands antwoorden
waar - niet waar vragen           zoekend lezen
gaten vraag                              lees tot gat, en 1 zin verder 

Slide 19 - Diapositive