§ 2.7 Diverse Grootheden en § 2.8 Vuistregels en woordformules

§ 2.7 Diverse Grootheden
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

§ 2.7 Diverse Grootheden

Slide 1 - Diapositive

Energie
Minder voorkomende maten of eenheden zijn de grootheden en eenheden voor energie.
De hoeveelheid energie geef je weer in calorie, kilocalorie of kilojoule.
Een kcal is gelijk aan 4,18 kJ.

Slide 2 - Diapositive

Voorbeeld!

Slide 3 - Diapositive

Digitaal geheugen

1 kilobyte (kB) = 1000 byte
1 megabyte (MB) = 1000 kilobyte
1 gigabyte (GB) = 1000 megabyte
1 terabyte (TB) = 1000 gigabyte

Maak een trappetje:                             B   -   KB   -   MB   -   GB   -   TB   



Slide 4 - Diapositive

Druk
Eenheid voor druk is 

BAR of Atmosfeer

Bijv; autobanden, maar ook zuurstofcilinders. 

Wat betekent 15 BAR of Atmosfeer?

Slide 5 - Diapositive

Hoeveel liter zuurstof zit er (samengeperst) in een zuurstofcilinder van 2L met een druk van 60 Bar?
A
2L
B
60L
C
30L
D
120L

Slide 6 - Quiz

Andere eenheden
Watt = vermogen van een apparaat of lamp.

Hertz = de eenheid geeft het aantal trillingen per seconde aan. Zo heeft de elektriciteit in huis een frequentie van 50 hertz.
Volt = Het voltage, afgekort als volt, geeft aan hoeveel spanning er op een aansluiting staat. In Nederland staat er 230 volt op de stopcontacten.
Lumen = lichtsterkte

Slide 7 - Diapositive

§ 2.8 Vuistregels en woordformules

Slide 8 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt rekenen met woordformules met symbolen: eenvoudige bewerkingen
  • Je kunt rekenen met woordformules met symbolen: ook breuken, wortels, machten en haakjes
  • Je kunt rekenen met formules met afkortingen

Slide 9 - Diapositive

Rekenregels
Let bij het oplossen van formules altijd op volgorde van bewerkingen (zoals ×, :, + en –).
De volgorde is:
Eerst: het stuk van de som dat tussen haakjes staat;
Dan: machten en wortels. Je 'leest' de formule van links naar rechts en bepaalt daarmee de volgorde;
Dan: vermenigvuldigen en delen. Je 'leest' de formule van links naar rechts en bepaalt daarmee de volgorde;
Als laatste: optellen en aftrekken. Ook hier lees je de formule van links naar rechts en bepaalt daarmee wat je als eerste doet.


Slide 10 - Diapositive

Machten
Bij machten vermenigvuldig je een getal een aantal keer met zichzelf. 
Het kleine getal rechtsboven (exponent) geeft aan hoe vaak het grote getal (grondtal) met zichzelf vermenigvuldigt.

Bijvoorbeeld: 4³ = 4 × 4 × 4 = 64
Je spreekt 4³ uit als 4 tot de macht 3 of 4 tot de 3e (macht)

Het uitrekenen van een macht noem je machtsverheffen
Als de macht tot de 2e macht is, dan  noemen we het ook een kwadraat.




Slide 11 - Diapositive

Wortels
Een wortel is het omgekeerde van een kwadraat. 
Bijvoorbeeld: de wortel van 25 is 5, want 5 x 5 = 25. 

Je herkent een wortel aan het wortelteken: 25

Het uitrekenen van een wortel noem je worteltrekken

√25 = 5












Slide 12 - Diapositive

Formule
Getallen en woorden waarmee je iets kunt uitrekenen

Slide 13 - Diapositive

Stookkosten
 Bereken met de formule de stookkosten per maand om te verwarmen tot 20 graden

De gasprijs is € 0,86 per m³ 


Slide 14 - Diapositive

Vuistregel

Slide 15 - Diapositive

VUISTREGELS

Slide 16 - Diapositive

Vuistregels of formules?

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Woordformules
Met een woordformule leg je in woorden uit hoe je iets kunt uitrekenen.

Bijvoorbeeld
 Prijs = € .. x (aantal personen) + € 128,-

Vaak een variabel deel en een vast deel (starthoeveelheid)

Slide 19 - Diapositive

Een schilder berekent € 30,00 per opdracht en daarnaast nog € 20,00 per uur. Wat is hiervan de woordformule?

Slide 20 - Question ouverte

Hoeveel kost het om een auto 6 dagen te huren?
Kosten = € 40 + 50 x aantal dagen
A
€ 300,-
B
€ 340,-
C
€ 540,-
D
€ € 70

Slide 21 - Quiz

Als je per uur 10 € verdient, welke formule klopt dan?
A
gewerkte tijd = 10 x verdiende bedrag
B
verdiende bedrag = 10 x gewerkte tijd
C
10 = gewerkte tijd x verdiende bedrag
D
verdiende bedrag = 10 x aantal dagen

Slide 22 - Quiz

verdiende bedrag = 10 x gewerkte tijd
Klaas heeft op de eerste dag 5 uur gewerkt, op de tweede dag 4 uur. hoeveel verdient hij totaal?
A
9
B
50
C
40
D
90

Slide 23 - Quiz

=
+
x
Als je een muur wilt laten verven betaal je 100 euro voor de verf, en 12,5 euro per uur voor arbeidskosten.  
totale kosten
12,5
aantal uren gewerkt
100

Slide 24 - Question de remorquage

Aantal ml in infuus = 2 × gewicht in kg × aantal dagen aanwezig.
Piet blijft 3 dagen in her ziekenhuis en weegt 50kg. hoeveel ml moet er in het infuus? (zet geen ml achter het antwoord)

Slide 25 - Question ouverte

Druppelsnelheid van een infuus bereken je volgens de formule hiernaast. Wat is de druppel- snelheid van 600 ml in 8 uur?

Slide 26 - Question ouverte

Zelfstandig werken
maken les §2.7 en 2.8 + test jezelf en lestoets

Module - N4 | Domeinen

Slide 27 - Diapositive

Planning
Toets Domein Grootheden en Eenheden
Lesweek 3
 Periode 3

Slide 28 - Diapositive