Blok 4 - Spelling - Les 3 - Voltooid deelwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

De hertjes ___ in het bos.

1. Verdwaalde
2. Verdwaalden
3. Verdwaalte
4. Verdwaalten

Sofian ___ vroeger in de Albert Heijn.

1. werkte
2. werkten
3. werkde
4. werkden

Leraren ___ vroeger nog borden met krijtjes.

1. Gebruikte
2. Gebruikten
3. Gebruikde
4. Gebruikden

Voltooid deelwoord

Eens kijken... weten jullie wat het is?

Wie kan het voltooid deelwoord van het werkwoord 'fietsen' geven?

Het voltooid deelwoord

Fietsen = gefietst.

Voltooid deelwoord: iets wat je in het verleden hebt gedaan en nu afgelopen is.

Ge, be of ver ervoor.

Schrijf ik 't' of 'd'? 

Voltooid deelwoord

Zelfde trucje als bij de verleden tijd!

Verlengproef of 't ex-kofschip.

TT                                 VT                                    VD   
Ik fiets                        Ik fietste                       Ik (heb) gefietst          
Ik verdwaal              Ik verdwaalde             Ik (ben) verdwaald

Voltooid deelwoord

Soms is het makkelijk!

Ik heb het brood gebakken.

En daarna hebben we het brood gegeten.

Hoor je +en? Schrijf dan altijd +en.

Jouw cadeautje heeft me heel erg ___!

1. Verrast
2. Verrasd

Ik heb dat hele stuk door de regen naar huis ___.

1. Gerent
2. Gerend

De kinderen hebben heel de middag in de zandbak ___.

1. Gespeelt
2. Gespeeld

Zelf typen!

Niemand heeft zijn huiswerk ___. (maken)

Heb je die rekeningen al ___? (Betalen)

Zelf aan de slag

Opdracht 19, 20 en 21.

Overleg in tweetallen.

We werken tot vijf minuten voor het einde. Rest is huiswerk. 

Wat weten we nu?

- We kunnen het voltooid deelwoord schrijven

- We kunnen de persoonsvorm in de verleden tijd schrijven. 

Bij de volgende vragen: bepaal zelf of je het voltooid deelwoord schrijft of dat je de persoonsvorm in de verleden tijd schrijft!

PV of VD? (Betalen) De directeur heeft de gloednieuwe auto ...

(Spelen) Het kindje ... met de blokken.

(Wachten) We ... gisteravond wel heel lang voordat hij thuiskwam.

(Gebeuren) Wat is er ... op de hoek van de straat?

(Smeren) Vanochtend ... mijn ouders voor mij mijn brood.