H2A - oefenvragen, herhalingsles p2

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive


DOCENT
Telefoon in je Zakkie op tafel! 
Laptop op tafel







Diya

Slide 2 - Diapositive

Agenda    
Telefoon in ZAKKIE/laptop en evt. KERN op tafel
  1. Oefenvragen in stilte en alleen (klaar = NUMO taken)
  2. 14.25 = tijd voor vragen 
  3. Volgende week 

Let op: leren voor de toets = 
H12, H13, H17, H18, H19, H20, H21, H22, H23

Slide 3 - Diapositive

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandig naamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 4 - Quiz

Ik heb ze van Madelon geleend.

het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 5 - Quiz

Schrijf van onderstaande zinnen op wat het functiewoord is.
'Een belangrijk gevolg van deze maatregel is minder criminaliteit.'
A
Gevolg
B
Aanleiding
C
Afweging
D
Anekdote

Slide 6 - Quiz

Wat zijn functiewoorden?
A
Ze geven het onderwerp van de tekst aan
B
woorden die een functie hebben
C
ze verbinden twee zinnen aan elkaar
D
functiewoorden bestaan niet.

Slide 7 - Quiz

De signaalwoorden in een instructie zijn de signaalwoorden van een:
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
doel-middel

Slide 8 - Quiz

Wat is het verschil tussen functiewoorden en verbindingswoorden?
A
Functiewoorden geven het verband aan tussen alinea’s en grotere tekstdelen. Verbindingswoorden geven het verband aan tussen zinnen binnen een alinea en kleinere tekstdelen.
B
Functiewoorden geven het verband aan tussen zinnen binnen een alinea en kleinere tekstdelen. Verbindingswoorden geven het verband aan tussen alinea’s en grotere tekstdelen.

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de verwijswoorden?
A
de, het, een
B
hij, zij, het, ik, jullie, jij
C
tenslotte, ondanks, daarom, doordat
D
die, deze, daar, hier, zijn, haar, het, wanneer, waar

Slide 10 - Quiz

Schrijf van onderstaande zinnen op wat het functiewoord is.
'Ter nuancering: niet iedereen zal meedoen met dit project.'
A
Aanleiding
B
Verklaring
C
Nuancering
D
Gevolg

Slide 11 - Quiz

Telwoord 'zoveelste' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 12 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quiz

Telwoord 'veel' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 15 - Quiz

Wat is geen samenstelling?
A
jongensboek
B
stadsschouwburg
C
gewitte
D
apetrots

Slide 16 - Quiz


Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 17 - Quiz

Samenstellingen
A
groentesoep
B
groentensoep

Slide 18 - Quiz

Samenstellingen
A
vissekom
B
vissenkom

Slide 19 - Quiz


Verwijswoorden..
A
verwijzen naar iets in de tekst.
B
geven aan dat iets van iemand is.
C
geven een eigenschap aan.
D
geven een verband aan in de tekst.

Slide 20 - Quiz

De (vergroten, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord) foto ...
A
vergrote
B
vergroote
C
vergrootte

Slide 21 - Quiz

Hij heeft mijn fiets gestolen.
Hij= voornaamwoord
mijn= voornaamwoord

A
hij= bezittelijk mijn bezittelijk
B
hij=persoonlijk mijn= bezittelijk
C
hij=persoonlijk mijn= persoonlijk
D
hij is bezittelijk mijn= persoonlijk

Slide 22 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 23 - Quiz

Wat zijn stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden?
A
mijn
B
stenen
C
blakende
D
tinnen

Slide 24 - Quiz

bepaalde telwoorden geven een onduidelijker aantal aan dan onbepaalde telwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Wat is de juiste samenstelling?
A
mijlenver
B
mijlever

Slide 26 - Quiz

Wat is het verschil tussen een naamwoordelijk gezegde en een werkwoordelijk gezegde?
A
Er is geen verschil tussen een naamwoordelijk gezegde en een werkwoordelijk gezegde.
B
Een naamwoordelijk gezegde beschrijft de acties van het onderwerp, terwijl een werkwoordelijk gezegde de toestand van het onderwerp beschrijft.
C
Een naamwoordelijk gezegde beschrijft de toestand van het onderwerp, terwijl een werkwoordelijk gezegde een actie van het onderwerp beschrijft.
D
Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een werkwoord, terwijl een werkwoordelijk gezegde geen werkwoord bevat.

Slide 27 - Quiz

Volgende week
Dinsdag moet je weer 45 minuten aan NUMO hebben gewerkt, dit mag ook via de taken die klaarstaan

Heb je nog vragen? Stuur ze uiterlijk zondag via Teams

Slide 28 - Diapositive

Hulp?
KERN
LessonUp
Docent


Klaar?
NUMO
Opdracht 
Lezen en werken aan je boekopdracht. De docent loopt langs voor feedback.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Agenda    

  1. Posters maken per groep
  2. Presenteren
  3. Morgen

Let op: leren voor de toets = 
H12, H13, H17, H18, H19, H20, H21, H22, H23

Slide 31 - Diapositive

Groep 1 - H12 & H13 (meervoud en bijvoeglijk 
naamwoord) & (samenstellingen)
Groep 2 - H17 & H18 (functiewoorden) & 
(verbindingswoorden)
Groep 3 - H19 (verwijswoorden)
Groep 4 - H20 (koppelwerkwoord en 
naamwoordelijk gezegde)
Groep 5 - H21 (voornaamwoorden en telwoorden)
Groep 5 - H22 & H23 (tijd en ruimte)
Wat weet je nog zonder in het boek te kijken? 
Informatie en uitleg
Voorbeelden
Tips/ezels-
bruggetje
Tekstdoelen; informeren, amsueren
Doel van de schrijver
Informeren = ...
Activeren = ...
Amuseren = ....
Koop nu winterbanden, op = op! (reclame)
Het is vandaag -5 (nieuws)
Activeren -> actie

Slide 32 - Diapositive

Morgen

Oefenbladen invullen en tijd voor de laatste vragen 

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Agenda    

  1. Vragen?
  2. Leesvaardigheid oefenblad
  3. Grammatica oefenblad 

Let op: leren voor de toets = 
H12, H13, H17, H18, H19, H20, H21, H22, H23

Slide 35 - Diapositive

Succes

Succes, jullie kunnen het!

Slide 36 - Diapositive